ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7714
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.S. Wiarda
- Rechtspraak.nl
Compensatie voor langdurige vertraging van een vlucht op basis van Verordening (EU) nr. 261/2004
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier, aangeduid als [eiseres], en de luchtvaartmaatschappij ArkeFly. De zaak betreft een vordering tot financiële compensatie op basis van Verordening (EU) nr. 261/2004, die passagiers beschermt bij annuleringen en langdurige vertragingen van vluchten. De passagier had via een touroperator een reis geboekt naar Egypte, waarbij de retourvlucht met vluchtnummer OR488 op 29 november 2009 met een vertraging van ongeveer 26 uur op Amsterdam Schiphol Airport arriveerde. De passagier vorderde een bedrag van € 600,- als compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter oordeelde dat de Verordening van toepassing was, ondanks het verweer van ArkeFly dat de vertraging buiten de EU had plaatsgevonden en dat er geen recht op compensatie zou zijn. De rechter verwees naar het Sturgeon-arrest van het HvJ EU, waarin is bepaald dat passagiers ook recht hebben op compensatie bij langdurige vertragingen. De kantonrechter verwierp het verweer van ArkeFly en oordeelde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie. De rechter veroordeelde ArkeFly tot betaling van € 600,- aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 december 2009, en veroordeelde ArkeFly in de proceskosten. Dit vonnis bevestigt de bescherming van passagiersrechten onder de Europese regelgeving en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om zich aan de regels van de Verordening te houden en de rechten van passagiers te respecteren, vooral in gevallen van aanzienlijke vertragingen. De kantonrechter heeft de zaak afgedaan op basis van de geldende Europese wetgeving en eerdere jurisprudentie, zonder aanleiding te zien voor prejudiciële vragen aan het HvJ EU.