AmO
Rolnummer: 999433 \ RL EXPL 10-28235
10 augustus 2011
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
5. [eiser sub 5],
6. [eiser sub 6]
allen wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: "de passagiers",
gemachtigde: aanvankelijk mr. C.M.C. Hendriks, thans mr. P.N. Meijer,
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.,
mede handelend onder de naam TUI Airlines Nederland ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
hierna aan te duiden als: "ArkeFly".
gemachtigden: mrs. R.L.S.M. Pessers, M. Lustenhouwer, J.D. van de Meent en A. Thissen.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het exploot van dagvaarding van 17 september 2010, met producties;
- de incidentele conclusie tot aanhouding tot na wijzen arrest Hof van Justitie Europese Unie, tevens conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de rolbeslissing van 17 februari 2011, waarbij het verzoek tot aanhouding van ArkeFly - in verband met de (voorgenomen) voorlegging van nadere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie door andere rechters - is afgewezen;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de brief van ArkeFly d.d. 19 april 2011 waarin zij verzoekt om pleidooi;
- de akte en de aanvullende akte overlegging producties ten behoeve van het pleidooi van de zijde van de passagiers, beide met producties;
- de akte houdende overlegging productes ten behoeve van het pleidooi, met producties;
- het verhandelde ter terechtzitting tijdens de op 4 juli 2011 gehouden pleidooien, waar ArkeFly vertegenwoordigd door C.E.R. Maasdam, bedrijfsjurist, met mr. Lustenhouwer namens haar gemachtigden is verschenen en waar de passagiers zijn verschenen bij hun gemachtigde, alsmede de aldaar overgelegde pleitnota's van beide partijen.
2.1 ArkeFly is een chartermaatschappij. Zij sluit geen luchtvervoerovereenkomsten rechtstreeks met de passagiers, maar uitsluitend met touroperators.
2.2 De passagiers hebben via een touroperator een vlucht geboekt naar naar Puerto Plata (Dominicaanse Republiek). Het gezelschap zou op 14 februari 2010 door ArkeFly van Amsterdam Schiphol Airport naar de plaats van bestemming worden vervoerd.
2.3 De vlucht zou worden uitgevoerd onder vluchtnummer OR345 met oorspronkelijk geplande vertrektijd vanuit Amsterdam om 14.00 uur (lokale tijd). De geboekte vlucht is als gevolg van een technisch mankement aan het toestel waarmee de vlucht zou worden uitgevoerd, op de geplande dag om omstreeks 19.30 uur vertrokken en - met een vertraging van ongeveer 7 uur - op 15 februari 2010 om 2.15 uur in de Dominicaanse Republiek geland.
3.1 De passagiers vorderen dat ArkeFly bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.314,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,- vanaf 9 april 2010 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van ArkeFly in de proceskosten.
3.2 Naast de hiervoor vermelde feiten wordt de vordering - zakelijk weergegeven - gegrond op de volgende stellingen. De geboekte vlucht is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging, dat daardoor aanspraak bestaat op compensatie op de voet van artikel 7 van de in deze toepasselijke EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening). Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714, welke uitspraak hierna zal worden aangeduid als: Sturgeon-arrest.
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 600,- per persoon, dus € 3.600,- in totaal (6 x € 600,-). ArkeFly heeft de verschuldigde vergoeding ondanks sommatie niet willen voldoen. ArkeFly dient de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 714,- en vertragingsrente te vergoeden.
4.1. ArkeFly heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de passagiers in hun vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van de passagiers in de proceskosten.
4.2. ArkeFly voert in dit verband - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
4.2.1. Eiser sub 4 is minderjarig. Een minderjarige kan niet op eigen naam als eiser optreden. [eiser sub 4] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2.2. De Verordening geeft de passagiers geen aanspraak op compensatie. Er is immers geen sprake van een annulering, maar van een vertraging. De Verordening voorziet niet in een compensatie op de voet van artikel 7 in het geval van vertraging. Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest weliswaar anderszins geoordeeld, maar dit arrest kan niet worden gevolgd omdat het in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2000/32) en verschillende communautaire rechtsbeginselen. Het Sturgeon-arrest geeft aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Een beslissing in deze zaak zou met het oog daarop moeten worden aangehouden. Althans, een aanhouding is aan de orde gelet op de aan het HvJ EU naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde prejudiciële vragen. Een beslissing zou voorts moeten worden aangehouden in afwachting van een bij het gerechtshof aanhangige zaak en een mogelijke vordering tot cassatie in het belang der wet.
4.2.3. Voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is geen plaats omdat artikel 6: 74 BW toepassing mist. Er is immers geen sprake van een tussen de passagiers en ArkeFly gesloten overeenkomst. Deze kosten zijn voorts niet toewijsbaar omdat deze niet althans onvoldoende zijn onderbouwd.
ontvankelijkheid minderjarige
5.1 De kantonrechter zal allereerst het verweer van ArkeFly bespreken dat erop neerkomt dat [eiser sub 4] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege zijn minderjarigheid.
5.2 Terecht voert ArkeFly aan dat minderjarigen niet bevoegd zijn als procespartij op te treden; zij dienen in de procedure te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger die voor een optreden ten behoeve van de minderjarige als eisende partij machtiging behoeft van de kantonrechter. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 BW. Het andersluidende uitgangspunt van de passagiers wordt verworpen.
5.3 [eiser sub 4] is geboren op [1995]. Dit betekent dat hij minderjarig is. Nu hij zelf als eisende partij is opgetreden dient hij vanwege zijn minderjarigheid niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
5.4 Het is vaste rechtspraak dat men niet als procespartij kan optreden in een andere hoedanigheid dan die waarin men de vordering aanvankelijk heeft ingesteld. Ook niet na wijziging van eis. Eisers sub 1 en 2, de ouders van [eiser sub 4], hebben bij dagvaarding hun vordering ingesteld voor zichzelf. Dit betekent dat zij in deze procedure niet (ook) kunnen optreden in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [eiser sub 4]. Dat aan hen de hiervoor besproken machtiging door de kantonrechter is verstrekt, maakt dat niet anders.
5.5 De kantonrechter begrijpt de pleitnota van de passagiers aldus, dat dit mede een wijziging van eis inhoudt van eisers sub 1 en 2, in die zin dat zij thans geacht moeten worden mede op te treden in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [eiser sub 4]. Gelet op het hiervoor overwogene zullen zij in deze hoedanigheid in hun vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
5.6 In het hierna volgende wordt met de term "de passagiers" uitsluitend nog gedoeld op eisers sub 1, 2, 3, 5 en 6.
5.7 De kantonrechter stelt vast dat in de situatie die in deze zaak aan de orde is, de Verordening van toepassing is. Partijen twisten daarover ook niet.
5.8 De vraag is vervolgens of ArkeFly gelet op het bepaalde in de Verordening gehouden is de passagiers te compenseren voor het feit dat zij ongeveer 7 uur later dan de geplande aankomsttijd zijn aangekomen op de luchthaven van bestemming.
5.9 Het HvJ EU heeft zich over deze rechtsvraag uitgelaten in de zaken die hebben geleid tot het hiervoor onder punt 3.2 genoemde Sturgeon-arrest. In dat arrest heeft het HvJ EU - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist, dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
5.10 De kantonrechter volgt ArkeFly niet in haar standpunt dat het Sturgeon-arrest dwingt tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU, ook niet na afweging van de belangen van ArkeFly bij aanhouding en die van de passagiers bij afdoening. Dienaangaande wordt overwogen dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo hij dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 [Wünsche], LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit voormelde jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan. De omstandigheid dat in artikel 12 lid 1 van de Verordening is voorzien in de mogelijkheid de toegekende compensatie op grond van de Verordening in mindering te brengen op eventuele verdere compensatie, doet aan het voorgaande niet af.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. Voor een aanhouding van de beslissing in afwachting van een antwoord van het HvJ EU op door andere rechters naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde vragen, of in afwachting van uitspraken van nationale appelrechters, ziet de kantonrechter tegen de achtergrond van het vooroverwogene evenmin drijfveren. De kantonrechter ziet verder geen reden te anticiperen op een mogelijk cassatieberoep "in het belang der wet".
5.11 De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU. Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen of beslist, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
5.12 Het verweer van ArkeFly, dat een vertraging van circa 7 uur geen aanspraak doet ontstaan op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie, wordt verworpen. Het tegendeel volgt immers uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest.
5.13 Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering van de passagiers tot betaling van € 3.000,- (5 maal € 600,-) toewijsbaar. Door deze compensatie niet aan de passagiers te voldoen, is ArkeFly tekort geschoten in haar op de Verordening gebaseerde betalingsverplichting jegens hen. Het niet of niet tijdig nakomen van deze verbintenis maakt ArkeFly op de voet van artikel 6: 74 BW aansprakelijk voor de schade die de passagiers door deze tekortkoming van ArkeFly hebben geleden.
5.14 Bij aanmaningsbrief van 26 maart 2010 namens de passagiers is ArkeFly tegen 9 april 2010 in verzuim gebracht. De gevraagde vertragingsrente over voormeld bedrag is daarom toewijsbaar zoals gevorderd.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en de passagiers in dat verweer geen aanleiding hebben gezien hun stellingen nader te onderbouwen.
5.15 Eiser sub 4 zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in een zesde deel van de proceskosten van ArkeFly, met uitzondering van de kosten van de nodeloos door ArkeFly veroorzaakte kosten van het "incident", die geheel voor haar rekening blijven. Voorzover ten aanzien van deze betalingsveroordeling nakosten worden gemaakt, levert dit vonnis daarvoor een titel op. De kantonrechter beschikt echter over onvoldoende gegevens om de nakosten thans reeds te begroten.
5.16 Voor het overige zal ArkeFly als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure van eisers sub 1, 2, 3, 5 en 6, met dien verstande dat het gevorderde ter zake van informatiekosten zal worden uitgegaan van het redelijk te achten bedrag van € 11,-, nu geen specificaties zijn overgelegd waaruit blijkt dat voor een hoger bedrag dergelijke kosten zijn gemaakt.
Beslissing
De kantonrechter:
I. verklaart eisers sub 1 en 2 niet-ontvankelijk in hun vordering voor zover deze door hen is ingesteld in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van eiser sub 4;
II. verklaart eiser sub 4 niet-ontvankelijk in zijn vordering;
III. veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan eisers sub 1, 2, 3, 5 en 6 te voldoen, een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. veroordeelt eiser sub 4 in een zesde deel van de kosten gevallen aan de zijde van ArkeFly - de kosten van het "incident" uitgezonderd - zijnde dat zesde deel € 133,33;
V. veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van eisers sub 1, 2, 3, 5 en 6, tot op heden aan hun zijde begroot op € 880,78, waarvan € 635,- aan salaris voor de gemachtigde;
VI. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de betalingsveroordelingen;
VII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.S. Wiarda en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2011.