ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7747

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/37884
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het vertrekmoratorium voor Centraal- en Zuid Somalië en de gevolgen voor asielaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Somalische nationaliteit hebbende asielzoeker. De rechtbank constateert dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, per 7 oktober 2011 het vertrekmoratorium voor Centraal- en Zuid Somalië heeft beëindigd. Dit betekent dat er geen belemmeringen meer zijn voor de uitzetting van personen uit deze regio naar Somalië, mits dit via Nairobi naar de luchthaven van Mogadishu gebeurt. Eiser heeft geen concrete stappen ondernomen om zijn verwijdering te voorkomen en heeft ter zitting niet bestreden dat het Memorandum of Understanding met de Somalische autoriteiten nog steeds van kracht is.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het ontbreken van identiteitspapieren en een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende zijn om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vooruitzicht op verwijdering naar Somalië bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de beëindiging van het vertrekmoratorium en de verklaringen van verweerder voldoende basis bieden voor de aanname dat er wel degelijk een redelijk vooruitzicht op verwijdering is.

De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 11/37884
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1980], van gestelde Somalische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Schoot.
Procesverloop
Verweerder heeft op 22 november 2011 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Na het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is de maartegel op 25 november 2011 omgezet naar de maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Eiser heeft ter zitting betoogd dat de gronden niet op de persoon van eiser betrekking hebben, maar algemeen van aard zijn. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 juni 2011 (LJN: BQ8493).
3. Verweerder heeft aan de maatregel de volgende gronden ten grondslag gelegd; (a) niet beschikken over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, (b) niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats, (c) eiser heeft zich niet aangemeld bij de korpschef, (d) niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en (e) eiser heeft aangegeven niet uit eigen beweging te zullen vertrekken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de - inhoudelijk niet bestreden - gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, een weerspiegeling van de persoonlijke gedragingen van eiser. Verweerder heeft niet slechts het niet beschikken over een identiteitspapier aan de maatregel ten grondslag gelegd, maar ook de gronden b, c, en d zijn in onderlinge samenhang bezien voldoende voor het oordeel dat verweerder heeft mogen aannemen dat eiser de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, dan wel dat zal doen. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de ABRvS is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ander feitencomplex en geen sprake van dezelfde gronden, zodat hierin geen aanleiding bestaat voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert vervolgens aan dat er geen vooruitzicht op verwijdering naar Somalië bestaat en beroept zich hierbij op de uitspraak van de ABRvS van 13 september 2011 (LJN: BT1935). Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser uit Centraal- of Zuid Somalië afkomstig is en dat hij via Nairobi naar de luchthaven van Mogadishu kan worden uitgezet.
6. De rechtbank overweegt dat ambtshalve bekend is dat verweerder per 7 oktober 2011 het tot op dat moment geldende vertrekmoratorium voor Centraal- en Zuid Somalië heeft beëindigd (Stcrt. 6 oktober 2011, nr. 17993). Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het in 2010 met de Somalische autoriteiten overeengekomen Memorandum of Understanding nog steeds van kracht is en dat personen uit Centraal- en Zuid Somalië via Nairobi naar de luchthaven van Mogadishu kunnen worden uitgezet met een zogenaamde EU-staat. Eiser heeft dit niet bestreden. Verweerder heeft nog geen concrete stappen ten aanzien van de verwijdering ondernomen in afwachting van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat er thans geen sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser. De door eiser aangehaalde uitspraak van de ABRvS geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze ziet op verwijdering naar Somaliland en de hervatting van de uitvoering van het Memorandum of Understanding door de autoriteiten van Somaliland. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.