ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7786

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
759781 \ RL EXPL 08-12820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. ter Kuile
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor langdurige vertraging van een vlucht op basis van EU-verordening 261/2004

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2011, gaat het om een vordering van passagiers tegen TUI Airlines Nederland B.V. wegens langdurige vertraging van hun vlucht. De passagiers, aangeduid als '[eisers]', claimen compensatie op basis van Verordening (EU) nr. 261/2004, die financiële compensatie voorschrijft in geval van vertragingen van meer dan drie uur. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging, veroorzaakt door technische problemen met het vliegtuig, niet kan worden aangemerkt als overmacht. De rechter verwijst naar het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat passagiers ook recht hebben op compensatie bij langdurige vertragingen, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter wijst het verweer van TUI af, waarin wordt gesteld dat de vertraging het gevolg was van technische problemen die niet konden worden voorkomen. De rechter concludeert dat deze problemen inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij en dat TUI niet kan aantonen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagiers wordt toegewezen, waarbij TUI wordt veroordeeld tot betaling van € 2.400,- aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast wordt TUI veroordeeld in de proceskosten, omdat zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

De uitspraak benadrukt de rechten van passagiers onder de EU-verordening en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om compensatie te bieden bij vertragingen, waarbij de rechter de relevante jurisprudentie van het HvJ EU in acht neemt. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de bescherming van passagiersrechten in de luchtvaartsector.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
ad
Rolnummer: 759781 \ RL EXPL 08-12820
7 juni 2011
Vonnis in de zaak van:
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.W. Vermeer, vervolgens mr. G.F. Stelten en thans wederom mr. J.W. Vermeer,
tegen
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.,
mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. R.L.S.M. Pessers en A.K. Sjouw.
Partijen worden hierna wederom aangeduid als "[eisers]" en "TUI".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het tussenvonnis van 18 november 2008 en de daarin genoemde stukken;
- de nadere conclusie van de zijde van TUI, met producties;
- de nadere conclusie van antwoord van de zijde van [eisers];
- de rolbeslissing van 22 juni 2010, waarbij TUI is verzocht vertalingen in het geding te brengen van door haar overgelegde, in een buitenlandse taal gestelde stukken;
- de akte overlegging producties van de zijde van TUI, met producties;
- de brief van 16 augustus 2010 van de zijde van [eisers], waaruit blijkt dat van die zijde geen nadere akte zal worden genomen;
- de akte houdende verzoek tot aanhouding tot na wijzen arrest Europees Hof van Justitie van de zijde van TUI, met één productie;
- het antwoordconclusie/ akte op incidenteel verzoek tot aanhouding, van de zijde van [eisers], met producties;
- de akte uitlating producties van de zijde van TUI;
- de rolbeslissing van 1 februari 2011, waarbij het verzoek tot aanhouding van TUI - in verband met de (voorgenomen) voorlegging van nadere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie door andere rechters - is afgewezen;
- de brief van 7 februari 2011 van de zijde van TUI houdende een verzoek tot pleidooi;
- de bij brief van 31 maart 2011 van de zijde van TUI overgelegde producties ten behoeve van de pleidooien;
- het verhandelde ter terechtzitting tijdens het op 11 april 2011 gehouden pleidooi, alsmede de aldaar overgelegde pleitnota van de zijde van TUI. TUI is ter zitting verschenen bij C. Maasdam, bedrijfsjurist, en mrs. R.L.S.M. Pessers en M. Lustenhouwer namens haar gemachtigden; [eisers] zijn aldaar niet verschenen, zoals op voorhand aangekondigd.
Verdere beoordeling
2. De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 18 november 2008, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Aanspraak op compensatie
3. De beoordeling van de in deze zaak centraal staande vraag - of TUI gelet op het bepaalde in EG-verordening 261/2004 (hierna wederom: de Verordening) gehouden is [eisers] te compenseren voor het feit dat zij op de heen en de terugreis later dan gepland zijn vertrokken naar danwel zijn aangekomen op de luchthavens van bestemming - is bij dat tussenvonnis aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU) naar aanleiding van de verzoeken om prejudiciële beslissingen in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07.
4. In dat tussenvonnis is tot uitgangspunt genomen dat het in deze zaak draait om de vraag waar de grens ligt tussen een vertraging en annulering in de zin van de Verordening. Dit uitgangspunt is inmiddels achterhaald door de uitspraak van het HvJ EU van 19 november 2009 (NJ 2010/137, LJN: BK4714, verder: het Sturgeon-arrest).
5. In het Sturgeon-arrest is beslist dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
6. Het verweer van TUI, dat inhoudt dat het hier niet gaat om een annulering maar om een vertraging, baat haar niet. Uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest volgt immers dat in het geval van [eisers] - waarin de eindbestemming drie of meer uur later dan oorspronkelijk gepland is bereikt - ook aanspraak bestaat op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie.
7. TUI heeft naar aanleiding van het Sturgeon-arrest betoogd dat opnieuw prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld dienen te worden, onder meer omdat het Sturgeon-arrest in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en omdat de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2000/ 32) en verschillende communautaire rechtsbeginselen.
8. De kantonrechter volgt TUI niet in dit standpunt. Ook niet na afweging van haar belangen bij aanhouding en die van [eisers] bij afdoening.
Overwogen wordt dienaangaande dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo hij dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 (Wünsche), LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit die jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door TUI geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan.
9. De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU. Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
Overmacht
10. Daarmee komt de kantonrechter toe aan het beroep dat TUI ten aanzien van de heenvlucht doet op overmacht op de voet van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikelonderdeel is bepaald dat geen compensatie verschuldigd is indien de annulering het gevolg is van "buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden". Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest in feite beslist dat dit artikel analoge toepassing vindt in het geval van een langdurige vertraging.
11. TUI beroept zich wat dit verweer betreft op de volgende omstandigheden.
De vertraging is veroorzaakt door technische problemen, te weten een storing in het computersysteem van het toestel waarmee de vlucht van [eisers] zou worden uitgevoerd.
De problemen zijn een dag voordat [eisers] naar Fortaleza (Brazilië) zouden vertrekken, tijdens een eerdere vlucht ontdekt op het vliegveld van Puerto Plata (Dominicaanse Republiek).
Om de technische problemen te kunnen oplossen, dienden onderdelen en technisch personeel te worden ingevlogen, hetgeen door een tropische storm werd bemoeilijkt. [eisers] hebben uiteindelijk met een ander toestel van TUI de geboekte heenreis gemaakt.
12. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU kunnen de in punt 14 van de considerans van de Verordening genoemde gebeurtenissen - waaronder politieke instabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert - leiden tot de in artikel 5 lid 3 van de Verordening bedoelde buitengewone omstandigheden, indien deze hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen - voor zover dit geen onaanvaardbare offers zou hebben gevraagd - een annulering of langdurige vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden kennelijk niet was te vermijden.
Technische problemen kunnen uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening vormen, indien zij voortvloeien uit gebeurtenissen die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en deze luchtvaartmaatschappij daarop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van die gebeurtenis. Dit zou volgens het HvJ EU bijvoorbeeld het geval zijn in het geval van de bekendmaking van een verborgen fabricagefout van een in gebruik genomen toestel of van beschadiging door sabotage of terrorisme.
Het overmachtsbegrip in artikel 5 lid 3 van de Verordening dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijk betekenis, met inachtneming van de context waarin deze wordt gebruikt en de doeleinden van de Verordening.
De bepaling moet bovendien restrictief worden uitgelegd.
(HvJ EU 22 december 2008 [Wallentin-Hermann], NJ 2009/230, LJN BG9388)
13. De door TUI gestelde, met elkaar samenhangende, omstandigheden die de vertraging tot gevolg hebben gehad, moeten naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als voortvloeiend uit gebeurtenissen die inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van TUI. Haar beroep op overmacht gaat daarom al niet op.
vergoeding gevolgschade
14. Het verweer van TUI, inhoudende dat de aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten in haar op de betreffende overeenkomst toepasselijke vervoersvoorwaarden, kan worden gepasseerd omdat het bij de compensatie op grond van de Verordening uitdrukkelijk niet gaat om gevolgschade. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen.
conclusies voor wat betreft de vordering in hoofdsom en de rente
15. Nu voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van compensatiebedragen van twee maal € 600,- per persoon vermeerderd met rente toewijsbaar. De wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van de dag van dagvaarden, nu uit de stellingen van [eisers] niet volgt waarom TUI rente vanaf een eerdere datum verschuldigd zou zijn.
Kosten
16. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien TUI dit onderdeel van de vordering heeft weersproken en [eisers] daarin geen aanleiding hebben gezien tot een nadere onderbouwing van hun vordering.
17. TUI zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt TUI om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [eisers] te voldoen, een bedrag van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt TUI in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 811,44, waarvan € 525,- aan salaris voor de gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.J. ter Kuile en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2011.