ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8559

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/39533, 11/39534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitzetting van stateloos echtpaar naar Oekraïne

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een stateloos echtpaar, hebben bezwaar gemaakt tegen hun voorgenomen uitzetting naar de Oekraïne, die gepland stond voor 8 december 2011. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat verzoekers bij uitzetting door de Oekraïense autoriteiten zullen worden toegelaten. Dit oordeel is gebaseerd op de door verzoekers overgelegde documentatie, waaronder Kamervragen van leden van de Tweede Kamer en een uitspraak van de regionale rechtbank van Donetsk, die bevestigt dat de Oekraïense autoriteiten ten onrechte hebben aangenomen dat verzoekers de Oekraïense nationaliteit bezitten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, nader onderzoek moet verrichten naar de situatie van verzoekers en de informatie die door de Oekraïense autoriteiten is verstrekt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn vastgesteld op € 437,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 39533 en AWB 11 / 39534
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
verzoeker en
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum],
verzoekster,
tezamen: verzoekers,
gemachtigde: mr. E. van Kempen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Croonen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder is voornemens verzoekers op 8 december 2011 om 11:30 uur uit te zetten naar de Oekraïne.
1.2 Verzoekers hebben op 7 december 2011 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting van verzoekers. Verzoekers hebben op 7 december 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken de voorzieningenrechter te bepalen dat uitzetting achterwege zal blijven tot vier weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
1.3 Verweerder heeft op 7 december 2011 inlichtingen verstrekt.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.3 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Verzoekers hebben op 16 oktober 2009 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluiten van 23 november 2009 deze aanvragen afgewezen. Het daartegen door verzoekers ingediende beroep is door deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 4 augustus 2010 gegrond verklaard, waarbij de bestreden besluiten zijn vernietigd en de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen. Bij besluiten van 23 september 2010 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers opnieuw afgewezen. Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 februari 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.4 Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat uit het systeem van de Terugkeerrichtlijn voortvloeit dat bij uitzetting ook onderzocht dient te worden of terugkeer daadwerkelijk plaats kan vinden. Verzoekers zijn staatloos -zie bijvoorbeeld de brief van de UNHCR van 20 september 2011- en beschikken niet over een verblijfsvergunning voor Oekraïne. Verweerder heeft ook niet aangetoond dat verblijf in de Oekraïne zal worden toegestaan. Het is niet juist dat aan verzoekers in 2008 een identiteitsbewijs voor staatloze personen is afgegeven voor het overschrijden van de grens, noch hebben verzoekers een verblijfsvergunning gehad voor verblijf in de Oekraïne. Voorts is verzoekers een identiteitsbewijs verleend, op last van de rechtbank, om te kunnen terugkeren naar Nederland nadat hen de toegang tot de Oekraïne werd geweigerd in 2008. Dit blijkt uit de uitspraak van de regionale rechtbank van Donetsk (Oekraïne). Die rechtbank heeft bepaald dat de autoriteiten van Oekraïne ten onrechte hebben bepaald dat verzoekers de Oekraïense nationaliteit bezitten, dat er ten onrechte terugkeercertificaten zijn verstrekt door de autoriteiten om naar de Oekraïne te kunnen terugkeren. Bovendien heeft de rechtbank de autoriteiten verplicht om verzoekers terug te doen keren naar de Verenigde Staten. Ter adstructie wordt verwezen naar de volgende overgelegde stukken: de uitspraak van de regionale rechtbank van Donetsk van 11 februari 2008, de “executive order” van 29 mei 2008 en de brief van de ambassade van de Oekraïne te ’s-Gravenhage. Verzoekers hebben aangegeven dat de uitspraak van de regionale administratie rechtbank te Donetsk door de Supreme Court van de Oekraïne is bevestigd en dat een vertaling zo spoedig mogelijk wordt overgelegd. Tevens is namens verzoekers beroep ingesteld tegen de maatregelen van bewaring.
2.5 Verweerder heeft gewezen op het feit dat door verzoekers tot op heden geen enkele inspanning is verricht om zelfstandig Nederland te verlaten, naar de Oekraïne, noch naar de Verenigde Staten, terwijl op hen wel de rechtsplicht daartoe rust. Voorts acht verweerder van belang dat onverminderd de enkele omstandigheid dat verzoekers (thans) niet beschikken over de Oekraïense nationaliteit het voor hen wel mogelijk is om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Her is hun eigen verantwoordelijkheid om hiertoe stappen te ondernemen. Tevens is van belang dat verzoekers eerder in de Oekraïne hebben verbleven in de periode van mei 2007 tot augustus 2008 en zij door de Oekraïense autoriteiten in het bezit zijn gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Daarbij hebben de Europese Unie en de Oekraïne een terug- en overnameovereenkomst gesloten die ook ziet op terugkeer van staatlozen naar de Oekraïne. Hier komt bij dat de Oekraïense autoriteiten de terugkeer van verzoekers hebben gewaarborgd. De autoriteiten hebben schriftelijk bevestigd dat verzoekers worden teruggenomen op basis van artikel 3, eerste lid, punt b van de Overname en terugkeer overeenkomst, gesloten tussen de Oekraïne en de Europese Unie.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 De voorzieningenrechter stelt voorop, en dat is tussen partijen ook niet in geschil, dat verzoekers geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland en verweerder bevoegd is om hem uit te zetten.
2.7 De vraag is of verweerder gelet op de betrokken belangen in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik kan maken. Bij beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
2.8 Uit de door verzoekers overgelegde stukken, met name de beslissing van de regionale rechtbank van Donetsk van 11 februari 2008, zoals bevestigd in de brief van de ambassade van de Oekraïne van 25 september 2009, maakt de voorzieningenrechter op dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat verzoekers bij uitzetting door de autoriteiten van de Oekraïne zullen worden toegelaten. Dat, zoals verweerder stelt, verzoekers op grond van de Overname en terugkeerovereenkomst tussen de Oekraïne en de Europese Unie kunnen worden overgedragen aan de Oekraïne is, gelet op de door verzoekers overgelegde documentatie, niet zonder nader onderzoek vast te stellen. De voorzieningenrechter vindt voor dit voorlopig oordeel steun in de Kamervragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Spekman (PvdA) aan de Minister voor Immigratie en Asiel betreffende de geplande uitzetting van een stateloos echtpaar naar de Oekraïne, zoals door verzoekers overgelegd. Voor dit oordeel acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat de beslissing van de regionale rechtbank van Donetsk van 11 februari 2008, blijkens de door verzoekers overgelegde vertaling, op 3 november 2011 -en dus na ondertekening van de EU-staat op 26 oktober 2011- door de “Supreme Administrative Court of Ukraine” is bevestigd. Ook op dit punt zal verweerder in bezwaar nader onderzoek dienen te verrichten. Tot slot zal, nu verzoekers hebben gesteld dat de Oekraïense autoriteiten uitgaan van de bij de eerdere uitzetting reeds onjuist gebleken informatie, dat verzoekers vergunningen tot verblijf in de Oekraïne zouden hebben, verweerder eveneens dienen te onderzoeken op basis van welke gegevens de Oekraïense autoriteiten de overname hebben bevestigd.
2.9 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder niet gemotiveerd op voornoemde recente stukken ingegaan en kan niet worden uitgesloten dat vanwege dit motiveringsgebrek het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2.10 Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekers bij het hier te lande afwachten van de behandeling van hun bezwaar thans zwaarder weegt dan het belang dat verweerder op dit moment heeft bij spoedige verwijdering van verzoekers uit Nederland.
2.11 De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
2.12 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, Awb uitspraak doen zonder voorafgaande zitting.
2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 verbiedt verweerder verzoekers uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.