Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/36654 VRONTN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1989], van (gestelde) Bengaalse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.J. Meijering, advocaat te Sneek
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bosch, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst.
Op 30 april 2011 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 11 november 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 30 november 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S.I.K. Chowdhury als tolk in de Bengaalse taal.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Eiser voert aan dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is gelet op het feit dat de maximumduur zoals is neergelegd in artikel 15 van de richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) is overschreden. Eiser is verder van mening dat de Terugkeerrichtlijn in het geval van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 van toepassing is en verwijst daarbij ondermeer naar een uitspraak van deze rechtbank nevenzittingsplaats Amsterdam van 3 februari 2011 (LJN: BP5432). Op grond van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, is de maximumduur voor de vrijheidsontnemende maatregel zes maanden. Weliswaar kan krachtens het artikel 15, lid 6 van de Terugkeerrichtlijn, in beginsel verlenging plaatsvinden, maar op geen enkele wijze heeft verweerder (noch door het uitreiken van een verlengingsbesluit noch op andere wijze) de maatregel (tijdig) verlengd. Verder is in het onderhavige geval geen sprake van een verlenging in overeenstemming met de nationale wetgeving zoals de Terugkeerrichtlijn vereist. Voor wat betreft het niet meewerken van eiser liggen de feiten zoals ze zijn en refereert eiser zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts stelt eiser dat geen redelijk uitzicht op verwijdering bestaat en dat een afweging van de betrokken belangen thans in zijn voordeel dient uit te vallen.
2.2 Verweerder voert het volgende aan. Verweerder is weliswaar van mening dat de Terugkeerrichtlijn in het geval van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 van toepassing is, maar dat de vraag is of dat voor alle bepalingen geldt bij artikel 6 Vw 2000 procedures. Verweerder is van mening dat artikel 15, lid 6 van de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. Een maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 heeft tot doel om de onrechtmatige toegang van een vreemdeling tot Nederland te beletten. Dit is neergelegd in artikel A6/2.2 van de Vreemdelingcirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juli 2010 (200908081/1/V3) waarin voorgaande wordt benadrukt. Het gaat hierbij niet om het zicht op uitzetting maar het houden van een vreemdeling aan zijn vertrekplicht. Artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn staat onder hoofdstuk 4 en dat betreft bewaring van een vreemdeling met het oog op verwijdering van de vreemdeling. Eiser is in het onderhavige geval de toegang geweigerd en is dus niet in Nederland. Derhalve is verweerder primair van mening dat Artikel 15 van de terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. Een verlengingsbesluit had daarom niet genomen hoeven te worden.
2.3 Subsidiair, indien artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is, verwijst verweerder naar de inhoud van de vertrekgesprekken waarin eiser aangeeft niet mee te werken aan zijn verwijdering. Op 29 november 2011 is een verlengingsbesluit genomen waarin is kenbaar gemaakt dat de maatregel voortduurt vanwege het frustreren van eiser. In de gehouden vertrekgesprekken van 29 september, 28 oktober, en 7 november 2011 is eiser hierop gewezen.
2.4 Verder is verweerder van mening dat als artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn van toepassing is en er een verlengingsbesluit had moeten worden genomen na 6 maanden, de termijn berekend moet worden vanaf het moment van de negatieve beschikking op eisers asielaanvraag. Verweerder bestrijdt niet dat de datum van het verlengingsbesluit ook zo berekend na verloop van de zes maanden termijn ligt. Echter verweerder maakt elke dag een belangenafweging. Dat er geen melding van is gemaakt in de voortgangsrapportage, betekent niet dat er geen belangenafweging wordt gemaakt. In die belangenafweging wordt getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is niet zoals bij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in beleidsregels neergelegd. Bij artikel 6 Vw 2000 weegt het grensbewakingsbelang zwaar.
Tenslotte meent verweerder dat zich niet de situatie voordoet dat eiser niet binnen redelijke termijn aan zijn vertrekplicht kan voldoen.
oordeel van de rechtbank
3.1 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2011 (LJN BU4106) stelt de rechtbank voorop dat de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn valt. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
3.2 De rechtbank constateert dat de maatregel thans meer dan zes maanden duurt en dat partijen verdeeld zijn over de vraag of de Terugkeerrichtlijn aan overschrijding van de zes maanden termijn, genoemd in artikel 15 vijfde lid van de Terugkeerrichtlijn, in de weg staat.
3.3 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn niet op grensdetentie in de zin van artikel 6 Vw 2000 van toepassing is. De rechtbank stelt voorop dat genoemd artikel 15 grensdetentie niet met zoveel woorden uitsluit. Verder bevat artikel 2 van de Terugkeerrichtlijn, op grond waarvan de lidstaten kunnen besluiten grensdetentie van de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn uit te sluiten, een aanwijzing dat, indien een dergelijk besluit niet is genomen, de gehele terugkeerrichtlijn mede op grensdetentie van toepassing is. In hetgeen verweerder heeft betoogd is naar het oordeel van de rechtbank voor het tegendeel geen aanknopingspunt te vinden. Dat hoofdstuk 4 van de Terugkeerrichtlijn, waarvan artikel 15 deel uitmaakt, als opschrift “bewaring met het oog op verwijdering” heeft, terwijl het bij de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 gaat om het voldoen aan een vertrekplicht, kan als zodanig aanknopingspunt niet gelden, nu dit terminologisch onderscheid aan de nationale regelgeving en niet aan de Terugkeerrichtlijn is ontleend.
3.4 De rechtbank ziet zich aldus geplaatst voor de vraag of het voortduren van de maatregel in de onderhavige zaak in overeenstemming is met de in artikel 15 zesde lid van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereisten. De rechtbank neemt voor de beantwoording van deze vraag uitgangspunt in de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2011 (LJN BP9560).
3.5 Zoals de Afdeling in genoemde uitspraak heeft overwogen dient op grond van een vergelijking met de Engelse, Franse en Duitse taalversies van de Terugkeerrichtlijn de zinsnede “overeenkomstig de nationale wetgeving” gelezen te worden als “overeenkomstig het nationale recht”. Voor zover eiser heeft betoogd dat voor toepassing van artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn een aparte wettelijke bepaling in de Vw 2000 is vereist, faalt dit betoog.
3.6 In het voetspoor van genoemde uitspraak is de rechtbank voorts van oordeel dat artikel 6 van de Vw 2000 in die zin richtlijnconform dient te worden geïnterpreteerd dat (voorzover hier van belang) voortduring van de maatregel na zes maanden slechts mogelijk is op een van de in artikel 15 zesde lid van de Terugkeerrichtlijn genoemde gronden. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat, nu specifiek beleid terzake verlenging van de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 na zes maanden ontbreekt, de zinsnede “overeenkomstig het nationale recht” inhoudt dat verweerders bevoegdheid de maatregel te doen voortduren verder haar begrenzing vindt in het algemeen bestuursrecht, waaronder artikel 3:4 van de Awb.
3.7 Eisers betoog dat uit de stukken niet blijkt dat verweerder bij het verstrijken van de zes maanden termijn de maatregel op enige wijze heeft verlengd faalt. Artikel 15 zesde lid van de Terugkeerrichtlijn schrijft niet voor dat verweerder terzake de voortduring van de maatregel na zes maanden een formeel (verlengings)besluit dient te nemen, dan wel anderszins vormvoorschriften in acht dient te nemen. Dergelijke voorschriften volgen naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit het nationale recht. Wel is verweerder gehouden steeds af te wegen of voortduring van de maatregel nog langer gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft betoogd dat de afweging omtrent de voortduring van de maatregel dagelijks plaatsvindt in die zin dat indien deze afweging in het voordeel van eiser zou zijn uitgevallen de maatregel zou zijn opgeheven. Dit geldt eveneens ten aanzien van de voortduring na zes maanden. Voorts heeft verweerder ter zitting verwezen naar het zogenoemde verlengingsbesluit van 29 november 2011, waarin verweerder de voortduring van de maatregel heeft gemotiveerd door te overwegen dat eiser onvoldoende medewerking verleent aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit dan wel van zijn vertrek en voorts dat een afweging van belangen in diens nadeel uitvalt. Verweerder heeft ter zitting aanvullend verwezen naar het grensbewakingsbelang.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit verweerders toelichting dat verweerder de uit artikel 15 zesde lid van de Terugkeerrichtlijn volgende afweging heeft gemaakt.
Voor dit oordeel is mede van belang dat gesteld noch gebleken is dat verweerder in zijn afweging de bewaring te laten voortduren omstandigheden of belangen heeft betrokken die zich eerst na verloop van de zes maanden termijn hebben voorgedaan.
3.8 Het bovenstaande neemt niet weg dat het naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur verdient indien verweerder de overwegingen die ten grondslag liggen aan het voortduren van de maatregel na verloop van de zes maanden termijn, voorafgaand aan het verloop van die termijn schriftelijk vastlegt.
3.9 De rechtbank constateert tenslotte dat eiser zich heeft gerefereerd aan haar oordeel ten aanzien van de vraag of wordt voldaan aan de in artikel 15 zesde lid, aanhef en sub a van de Terugkeerrichtlijn genoemde verlengingsgrond, namelijk dat eiser niet aan zijn terugkeer meewerkt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in eisers geval van een zodanig niet-meewerken sprake is, zodat ook in zoverre aan artikel 15 zesde lid van de Terugkeerrichtlijn is voldaan.
3.10 Ten aanzien van het betoog dat de belangenafweging thans in het voordeel van eiser dient uit te vallen, overweegt de rechtbank dat nu enerzijds de maatregel thans ruim zes maanden duurt en anderzijds dient te worden vastgesteld dat eiser onvoldoende aan zijn vertrek uit Nederland meewerkt, verweerder de belangenafweging, mede gelet op het met de maatregel gediende grensbewakingsbelang, niet ten onrechte in eisers nadeel heeft laten uitvallen.
3.11 De rechtbank overweegt dat de maatregel is gebaseerd op artikel 6 Vreemdelingenwet 2000. De vertrekplicht van eiser staat in dat kader voorop. Verweerder dient eiser hierin met “due diligence” te faciliteren. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerder aan die verplichting en kan het betoog dat onvoldoende zicht op verwijdering binnen redelijke termijn bestaat niet slagen. Uit de stukken blijkt dat eiser op 8 augustus 2011 is gepresenteerd bij de Bengaalse autoriteiten en dat verweerder in afwachting van een reactie daarop regelmatig rappelleert en eveneens regelmatig met eiser gesprekgesprekken voert.
4. De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
5. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.