Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 409658 / KG ZA 11-1500
Vonnis in kort geding van 21 december 2011
[eiser],
thans verblijvende in de TBS-kliniek [A] te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. S. Marjanovic te 's-Gravenhage,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Eiser heeft gedaagde op 21 december 2011 om 11.45 uur doen dagvaarden om op
21 december 2011 om 15.00 uur te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op dat tijdstip behandeld. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter, na een korte schorsing, aansluitend aan de behandeling van de zaak mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 16 augustus 2007 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank ook de terbeschikkingstelling van eiser gelast met verpleging van overheidswege. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het op 31 augustus 2007 onherroepelijk is geworden.
2.2. Op 23 januari 2008 is eiser voor de tenuitvoerlegging van zijn TBS in forensisch psychiatrisch centrum (FPC) [B] geplaatst. Sedert 4 maart 2011 verblijft eiser in FPC [A] te [verblijfplaats] (hierna: de kliniek).
2.3. Bij brief van 15 november 2011 heeft de kliniek op de voet van artikel 13 van de Verlofregeling TBS bij gedaagde (Verlofunit TBS Dienst Justitiële Inrichtingen) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot incidenteel verlof op humanitaire gronden ten behoeve van eiser voor een bezoek aan zijn ernstig zieke vader. Bij brief van 16 november 2011 heeft gedaagde de kliniek gemachtigd om eiser -kort gezegd- een eenmalig bezoek te doen brengen aan het zorgcentrum waar de vader van eiser verbleef, onder de voorwaarde dat de nodige beveiligingsmaatregelen worden genomen. Het bezoek heeft plaatsgevonden op 18 november 2011
2.4. Op 18 december 2011 is de vader van eiser overleden. De crematie is bepaald op 22 december 2011.
2.5. Bij brief van 19 december 2011 heeft gedaagde afgewezen het verzoek van gelijke datum van de kliniek om incidenteel verlof op humanitaire gronden ten behoeve van eiser voor een bezoek aan diens overleden vader. In de brief wordt als reden vermeld dat eiser op 18 november 2011 in de gelegenheid is gesteld een bezoek aan zijn toen terminaal zieke vader te brengen. Daarbij is onder meer bericht dat een zogenaamd afscheidsbezoek slechts eenmaal wordt toegestaan waarbij het aan betrokkene is om een keuze te maken om een bezoek nog bij leven of na overlijden te brengen.
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te bevelen zijn medewerking te verlenen tot het verstrekken van een machtiging tot incidenteel verlof ten behoeve van eiser om voorafgaande aan de crematie op 22 december 2011 om 11.00 uur in het uitvaartcentrum van zijn vader afscheid te nemen, zulks op verbeurte van een dwangsom.
3.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door het betreffende verzoek van 19 december 2011 van de kliniek af te wijzen. Eiser wist bij de aanvraag voor het eerste bezoek op 18 november 2011 niet dat hij een keuze moest maken en overigens staan humanitaire gronden in de weg aan de afwijzing. Eiser heeft er belang bij dat hij de laatste eer aan zijn overleden vader kan bewijzen. Dit kan ertoe bijdragen dat eiser het verlies van zijn vader een plaats kan geven.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid heeft kunnen beslissen om voormeld verzoek van de kliniek van 19 december 2011 om een machtiging tot incidenteel verlof te weigeren.
4.2. Gedaagde heeft aangevoerd dat uit de aard van het incidenteel verlof ten behoeve van een afscheidsverzoek volgt dat dit eenmalig is. Volgens gedaagde heeft eiser ervoor gekozen om afscheid van zijn vader te nemen op een moment dat hij nog in leven was. Hiertegenover staat de stelling van eiser dat hij niet wist dat hij een keuze moest maken tussen een bezoek aan zijn vader op een moment dat hij nog in leven was of na zijn overlijden.
4.3. Geoordeeld wordt dat in de brief van gedaagde aan de kliniek van 16 november 2011 (hiervoor vermeld onder 2.3) niet expliciet staat vermeld dat eiser een dergelijke strikte keuze moest maken. Dat de kliniek wist dat op grond van staand beleid slechts eenmaal de gelegenheid voor een afscheidsbezoek wordt geboden, legt op zichzelf genomen -nu eiser heeft betwist dat hij kennis droeg van die wetenschap- geen gewicht in de schaal. Omdat gedaagde ter zitting heeft verklaard niet te weten of de kliniek dit beleid aan eiser heeft meegedeeld, is de handelwijze van de kliniek wat dit betreft in deze procedure geen onderwerp van bespreking. Voorts is gesteld noch gebleken dat er praktische bezwaren, zoals bijvoorbeeld problemen met de beveiliging of de afstand tussen de verblijfplaats van eiser en het uitvaartcentrum, in de weg staan aan het door eiser beoogde bezoek aan zijn overleden vader. Daarnaast heeft gedaagde geen omstandigheden aangevoerd, zoals vrees dat het bezoek van eiser aan zijn vader niet ongestoord zou kunnen verlopen, die ertoe nopen dat een machtiging tot incidenteel verlof geweigerd dient te worden.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser zal worden toegewezen met dien verstande dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een dwangsom.
4.5. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding op de wijze zoals hierna vermeld.
beveelt gedaagde zijn medewerking te verlenen tot het verstrekken van een machtiging tot incidenteel verlof ten behoeve van eiser, om voorafgaande aan de crematie van 22 december 2011 om 11.00 uur in het uitvaartcentrum van zijn vader afscheid te nemen;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 977,81, waarvan:
a. € 887,-- te voldoen aan eiser (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 71,-- aan griffierecht);
b. € 90,81 inclusief btw aan dagvaardingskosten aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ Arrondissement 's-Gravenhage 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.