ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0354

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/20625
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op vergoeding van buitengewone kosten na verlening asielvergunning met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Kameroense asielzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser had een verblijfsvergunning asiel gekregen met terugwerkende kracht tot 1 april 2008, maar had in de periode daarvoor, op 12 november 2009, kosten gemaakt voor medische behandeling ter waarde van € 866,50. Het COA had de aanvraag van eiser voor vergoeding van deze kosten afgewezen, omdat hij op het moment van het maken van de kosten niet in de opvang verbleef en geen recht meer had op verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen aan asielzoekers (Rva).

De rechtbank oordeelde dat het verlenen van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ook recht geeft op opvang en vergoeding van buitengewone kosten met terugwerkende kracht. De rechtbank verwierp het standpunt van het COA dat eiser geen recht had op vergoeding omdat hij niet in de opvang verbleef op het moment van de kosten. De rechtbank stelde vast dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij geen recht had op opvang en dat hij niet kon worden verweten dat hij de opvang had verlaten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het COA en droeg het COA op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1092,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/20625
V-nummer: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1978], van Kameroense nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. I.J. Oomen, advocaat te Amsterdam
en:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA),
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Snippe.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 april 2010 tot vergoeding van ziektekosten afgewezen. Op 3 juni 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Bij uitspraak van 25 november 2010 (AWB 10/19888) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 31 mei 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak ter verdere behandeling terugverwezen naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 18 november 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 5 december 2011. Verweerder is, na daartoe te zijn opgeroepen, ter zitting verschenen. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiser heeft op 1 april 2008 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 29 april 2009 afgewezen. Op 4 december 2009 heeft verweerder het besluit van 29 april 2009 ingetrokken. Bij besluit van 18 december 2009 is een verblijfsvergunning asiel aan eiser verleend met terugwerkende kracht tot 1 april 2008.
Eiser heeft 12 november 2009 kosten (te weten € 866,50) gemaakt vanwege het ondergaan van een medische behandeling.
2.1 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte vergoeding van de door hem op 12 november 2009 gemaakte kosten heeft geweigerd. Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij zich in de periode van 5 mei 2009 tot 3 december 2009 niet heeft gemeld omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen recht had op opvang. Nu bij brief van 4 december 2009 het besluit van 29 april 2009 tot afwijzing van de asielaanvraag is ingetrokken en bij besluit van 18 december 2009 aan eiser een verblijfsvergunning asiel is verleend met ingang van 25 maart 2008 ontstond er voor eiser recht op opvang en voorzieningen. Dat eiser pas op 22 april 2010 verzocht heeft om vergoeding van de kosten is niet aan hem te wijten aangezien het ziekenhuis eerst heeft geprobeerd de kosten vergoed te krijgen via de ziektekostenverzekeraar.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, los van de vraag of de kosten moeten worden aangemerkt als buitengewone kosten als bedoeld in artikel 17 van de Regeling verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva), de aanvraag om vergoeding van de kosten terecht is afgewezen, omdat eiser op het moment dat de kosten werden gemaakt, niet meer in de opvang verbleef en geen recht meer had op verstrekkingen op grond van de Rva.
2.3 Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) is het COA belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
2.4 Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva, voor zover van belang, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
2.5 Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Rva kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Op grond van het tweede lid van dat artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Op grond van het derde lid van dat artikel worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Op grond van het vierde lid van dat artikel wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat het verlenen van een verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht ten gevolg heeft dat eveneens met terugwerkende kracht een recht ontstaat op opvang en op de betaling van buitengewone kosten. De rechtbank verwijst naar artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van de Rva, op grond waarvan de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft en die in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, vanaf het moment van vergunningverlening eveneens in aanmerking komt voor opvang. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de omstandigheid dat eiser op het moment van het maken van de kosten niet in de opvang verbleef betekent dat hij niet voor vergoeding daarvan in aanmerking kwam. Niet in geschil is dat eiser sinds het meeromvattende besluit tot afwijzing van zijn asielaanvraag van 29 april 2009 geen recht meer had op opvang. Gelet daarop was hij verplicht de opvang te verlaten. Dat hij dat heeft gedaan kan hem dan ook niet worden tegengeworpen.
2.7 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onvoldoende gemotiveerd en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
2.8 Met het oog op finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank nog als volgt. Niet in geschil is dat de mogelijkheid bestaat om de door eiser gemaakte kosten op grond van artikel 17 van de Rva te vergoeden. Verweerder heeft zich ter zitting echter op het standpunt gesteld dat de door eiser gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser vooraf geen toestemming heeft gevraagd voor het maken van de kosten. Bovendien kan er volgens verweerder op andere wijze in de vergoeding van de kosten worden voorzien. Eiser heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt dat eiser onbetwist heeft gesteld dat de door eiser gemaakt kosten voortvloeiden uit een noodsituatie, waarin geen mogelijkheid bestaat om vooraf om toestemming te vragen. Daar komt nog bij dat er geen aanleiding voor eiser was om verweerder vooraf om toestemming te vragen omdat hij op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat hij geen recht had op opvang. Ten overvloede overweegt de rechtbank verder dat niet is gebleken dat op andere wijze in de kosten kon worden voorzien. Niet in geschil is dat de zogenoemde vangnetregeling voor zorgverleners - op grond waarvan medisch noodzakelijke zorg aan illegaal verblijvende vreemdelingen kan worden gedeclareerd bij het College Voor Zorgverzekeringen - niet van toepassing is omdat eiser op het moment van het maken van de kosten achteraf gezien legaal verblijf had. Verweerder heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat eiser de Immigratie- en Naturalisatiedienst dient aan te spreken op de door hem geleden schade. Nu toestemming vooraf echter niet vereist was, is verweerder gehouden de kosten – indien zij als noodzakelijke kosten worden aangemerkt - als buitengewone kosten op grond van artikel 17 van de Rva te vergoeden. Van door eiser geleden schade is dan geen sprake, zodat eiser ook niet geacht kan worden de Immigratie- en Naturalisatiedienst daarop aan te spreken. Voor zover verweerder de kosten op de Immigratie- en Naturalisatiedienst wil verhalen, staat dat verweerder uiteraard vrij.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
4. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizend tweeënnegentig euro vijftig cent), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.E. van Wiggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EW
Coll.: AvT
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.