ECLI:NL:RBSGR:2011:BV1495

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
399049 - HA ZA 11-2110
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in een faillissementszaak met internationale aspecten

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage diende, was de curator van Enerco Global B.V. betrokken bij een geschil over de rechtsmacht van de rechtbank. De curator had [gedaagde] aangeklaagd voor onrechtmatige daad, waarbij hij stelde dat [gedaagde] had gefaciliteerd dat de bestuurders van Enerco activa paulianeus overdroegen aan Enerco Global Holding B.V. De rechtbank diende te beoordelen of zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, gezien het feit dat [gedaagde] in België woonde en de vermeende onrechtmatige daad in Heerlen had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat de EEX-Verordening van toepassing was, die bepaalt dat de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd is. De curator stelde dat de schade zich ook in Den Haag had gemanifesteerd, maar de rechtbank oordeelde dat de plaats waar de overeenkomsten waren opgesteld (Heerlen) als het Handlungsort moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat zij zich onbevoegd moest verklaren, omdat de zaak niet binnen haar rechtsmacht viel.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de rechtbank Maastricht, waar de curator verder moest procederen. Tevens werd de curator veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [gedaagde] werden begroot op € 452,-. Dit vonnis werd uitgesproken door rolrechter mr. H. Wien op 21 december 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 399049 / HA ZA 11-2110
Vonnis van 21 december 2011 in het bevoegdheidsincident
in de zaak van
[eiser],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Enerco Global B.V.,
kantoorhoudende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. L. Amperse te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.P. Sigmond te Heerlen.
Partijen zullen hierna "de Curator" en "[gedaagde]" genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegd verklaring, met producties;
- het tussenvonnis van 14 september 2011, waarbij door de rechtbank abusievelijk een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van de advocaat van de Curator van 1 november 2011, met producties;
- de brief van de rechtbank van 1 november 2011, waarin onder meer is meegedeeld dat de comparitie van partijen is afgelast gelet op het bevoegdheidsincident dat is opgeworpen door [gedaagde];
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.De Curator heeft getracht mede de heer [A] (hierna: "[A]"), wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk te dagvaarden, maar heeft de procedure door omstandigheden aan zijn zijde op de eerste rolzitting van 20 juli 2011 uitsluitend aangebracht ten aanzien van [gedaagde]. Aanvankelijk is in het roljournaal door de rechtbank abusievelijk vermeld dat de procedure ook ten aanzien van [A] was aangebracht.
1.3.Vonnis in het bevoegdheidsincident is nader bepaald op heden.
2.De hoofdzaak
2.1.De Curator vordert - samengevat - bij vonnis veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,-, met nevenvorderingen.
2.2. De Curator legt aan zijn hoofdvordering het volgende ten grondslag. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Enerco Global B.V. (hierna: "Enerco") is op 16 februari 2005 in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Den Haag, met benoeming van de Curator tot curator. De bestuurders van Enerco, waaronder [A], hebben getracht paulianeus het actief van Enerco over te dragen aan Enerco Global Holding B.V. (hierna: "de Holding"). [gedaagde] heeft deze poging gefaciliteerd, door als juridisch adviseur van Enerco vlak voor diens faillissement:
(i) een akte/overeenkomst op te stellen waarin een aanzienlijke vordering van Enerco op een derde werd gecedeerd aan de Holding;
(ii) een overeenkomst op te stellen op grond waarvan al het andere actief van Enerco aan de Holding werd overgedragen; en
(iii) beide documenten te antedateren.
[gedaagde] is in dit verband strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank Maastricht voor bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrifte. [gedaagde] heeft gezien het vorenstaande onrechtmatig gehandeld jegens de schuldeisers van Enerco en dient te schade die zij daardoor hebben geleden, te vergoeden. Deze schade bestaat uit de (aanzienlijke) kosten die de Curator heeft moeten maken om de paulianeuze overdracht van het actief van Enerco terug te draaien.
2.3. [gedaagde] heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Het incident
3.1.[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich (relatief) onbevoegd verklaart om van de vordering jegens hem kennis te nemen. [gedaagde] stelt daartoe dat de vermeende onrechtmatige daad in Heerlen heeft plaatsgevonden en dat de vordering die tegen hem is ingesteld niet samenhangt met de vordering tegen [A].
3.2.De Curator voert verweer in het bevoegdheidsincident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.De rechtbank stelt voorop dat [A] geen procespartij is, nu de zaak tegen hem niet is aangebracht. Een eventuele samenhang tussen de vorderingen tegen [gedaagde] en die tegen [A] speelt daarom geen rol meer bij de beoordeling in dit incident.
3.4.De Curator houdt kantoor in Nederland en [gedaagde] woont in België, zodat sprake is van een internationaal geschil. De rechtbank dient daarom eerst (ambtshalve) te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om over dit geschil te oordelen. De vraag die daarbij voorligt is of de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: "de EEX-Verordening") of van de Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (hierna: de "Insolventie-verordening"). De vordering jegens [gedaagde] houdt weliswaar verband met een faillissement, maar heeft geen directe grondslag/oorsprong in het insolventierecht als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de Insolventieverordening en in de arresten van het Hof van Justitie van de EG/EU, LJN nummers AC6502 en BJ8053. De grondslag van de vordering tegen [gedaagde] is immers onrechtmatige daad. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van de EEX-Verordening. Tussen partijen staat vast dat het schadetoebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Derhalve heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.
3.5.Anders dan de Curator met zijn beroep op de wetsartikelen 106 en 107 Rv bij dagvaarding nog stelde, kan aan het nationale recht ingeval van toepasselijkheid van de EEX-Verordening geen bevoegdheid van deze rechtbank worden ontleend.
3.6.Artikel 5 lid 3 EEX-Verordening wijst als bevoegd gerecht aan "het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen". Uit deze formulering volgt dat dit artikel(lid) niet alleen de internationale rechtsmacht bepaalt, maar ook de interne relatieve bevoegdheid regelt (vergelijk Hof van Justitie van de EG/EU, LJN nummer BA6065). Partijen verschillen van mening over de vraag waar in Nederland het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Volgens [gedaagde] heeft zijn door de Curator gestelde maar door hem betwiste onrechtmatige daad in Heerlen plaatsgevonden, waar hij op het kantoor van zijn werkgever de omstreden overeenkomsten in concept heeft opgesteld. De Curator stelt zich op het standpunt dat het schadetoebrengende feit zich mede in Den Haag heeft voorgedaan, omdat op de vervalste overeenkomsten door [gedaagde] is vermeld dat deze zijn overeengekomen en getekend te Den Haag, omdat een deel van de activa die [gedaagde] en [A] hebben getracht paulianeus te vervreemden zich in Den Haag bevond, en omdat de benadeelde boedel waarvoor de Curator in deze procedure optreedt zich in Den Haag bevindt.
3.7. De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 5 lid 3 EEX-Verordening is een bijzondere bevoegdheidsregel, die de eisende partij voor verbintenissen uit onrechtmatige daad een alternatief biedt voor de hoofdregel van art. 2 EEX-Verordening (de woonplaats van de verwerende partij). Naar vaste rechtspraak (zie Hof van Justitie EG/EU, LJN nummer AD4016) kan in geval van directe schade geleden door de benadeelde eisende partij zelf onder "de plaats van het schadebrengende feit" worden verstaan zowel de ene plaats waar de schadebrengende onrechtmatige daad is verricht (het Handlungsort) als de andere plaats waar de schadelijke gevolgen daarvan zich manifesteren (het Erfolgsort). De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5 lid 3 EEX-Vo mag naar de heersende rechtspraak echter niet verder worden uitgebreid met toekenning van bevoegdheid aan de rechter van de plaats van een Erfolgsort waar door de eisende partij indirecte vermogensschade wordt geleden (vergelijk Hof van Justitie EG/EU, LJN nummers AC1807, AD2390 en AY0167, en Hoge Raad LJN nummer AD3965).
3.8.Gelet op deze maatstaven uit de jurisprudentie moet in deze procedure naar het oordeel van de rechtbank de plaats van het opstellen van de omstreden overeenkomsten (het Handlungsort) worden aangemerkt als de plaats van het schadebrengende feit als bedoeld in art. 5 lid 3 EEX-Verordening. Den Haag als plaats waar zoals door de Curator gesteld die overeenkomsten uiteindelijk zijn ondertekend door de bestuurders van Enerco en de Holding, als plaats waar zich een als gevolg van deze overeenkomsten paulianeus vervreemd vermogens-bestanddeel bevond, of als de plaats waar de door deze overeenkomsten benadeelde faillissementsboedel zich bevindt, laat zich naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de door de Curator aan [gedaagde] verweten onrechtmatige handelingen echter niet kwalificeren als een volgens de heersende jurisprudentie acceptabele plaats waar de schade zich heeft gemanifesteerd. Den Haag is derhalve niet aan te merken als een voor de relatieve bevoegdheid acceptabel Erfolgsort.
3.9.Uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat de omstreden overeenkomsten door hem in concept zijn opgesteld op het kantoor van zijn werkgever in Heerlen. De Curator heeft dat niet gemotiveerd weersproken, en gaat bij antwoord in het incident ook van de juistheid van die stelling van [gedaagde] uit. Het moet er daarom in deze procedure voor worden gehouden dat het schadebrengende feit zich in Heerlen heeft voorgedaan, zodat op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening de rechtbank Maastricht relatief bevoegd is. De incidentele vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van de procedure naar die rechtbank.
3.10.[gedaagde] heeft voorts als preliminaire verweren opgeworpen dat de Curator niet ontvankelijk zou zijn in zijn vordering, omdat (i) de dagvaarding onjuist zou zijn betekend, (ii) de vordering zou zijn verjaard, (iii) de verkeerde persoon zou zijn gedagvaard en (iv) de Curator geen belang zou hebben bij zijn vordering. Naar het oordeel van deze rechtbank is het aan de rechtbank Maastricht om in de hoofdzaak te zijner tijd over deze geschilpunten te beslissen.
3.11.De Curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, zoals geconcludeerd door [gedaagde] met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
4.De beslissingen
De rechtbank:
In het incident:
4.1.verklaart zich onbevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen;
4.2.veroordeelt de Curator in de kosten van dit incident, aan de zijde van
[gedaagde] begroot op € 452,- aan salaris advocaat;
4.3.verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
De rechtbank in de hoofdzaak:
4.4.verwijst de procedure in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Maastricht, sector civiel recht, teneinde verder te procederen.
Dit vonnis is gewezen door de rolrechter mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.