Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1977], van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. I. Boon, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij hem is aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 augustus 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
Op 29 augustus 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In het dossier bevindt zich een meeromvattende beschikking van 2 november 2004 waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 met als doel verblijf bij partner is afgewezen. In deze beschikking is eiser aangezegd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Op 1 april 2005 is het hiertegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is op 19 september 2005 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, niet-ontvankelijk verklaard, AWB 05/18742.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking van 2 november 2004 aan eiser is uitgereikt en evenmin dat eiser sindsdien Nederland niet heeft verlaten.
3. Eiser is op 18 augustus 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 27 september 2011 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard en bevolen dat de bewaring met ingang van 27 september 2011 wordt opgeheven, AWB 11/28966.
4. Eiser voert in beroep onder meer het volgende aan. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser acht procesbelang aanwezig; indien het terugkeerbesluit geen stand houdt heeft dat immers gevolgen voor de rechtmatigheid van de bewaring, in welk geval schadevergoeding zal worden gevraagd. De meeromvattende beschikking van 2 november 2004 kan, gezien het tijdsverloop, niet meer als een terugkeerbesluit gelden. Het terugkeerbesluit is derhalve niet onverplicht genomen. Eiser wijst er op dat Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Tri) aan een inreisverbod een geldigheidsduur van in principe vijf jaar verbindt, hetgeen evenzo zou moeten gelden voor een terugkeerbesluit. Verweerder heeft eiser in het terugkeerbesluit van 18 augustus 2010 ten onrechte een termijn voor vrijwillige terugkeer onthouden. Eiser acht dit in strijd met de Tri en het arrest El Dridi van het Hof van Justitie van de EG/EU (Europese Hof), LJN: BQ 4483.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van procesbelang. Primair omdat de vreemdelingenbewaring reeds is opgeheven. Subsidiair omdat het terugkeerbesluit van 18 augustus 2011 onverplicht is gegeven en slechts een herhaling inhoudt van het terugkeerbesluit van 2 november 2004.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het meeromvattende besluit van 2 november 2004 (mede) aan te merken als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Tri, omdat daarin de door de Tri vereiste administratieve vaststelling is opgenomen dat het verblijf van eiser onrechtmatig is en dat er een vertrekplicht is.
7.1 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het op 4 november 2004 gegeven terugkeerbesluit door tijdsverloop zijn gelding heeft verloren.
7.2 Daartoe is allereerst van belang dat in het systeem van de Tri het terugkeerbesluit in beginsel het begin van de terugkeerprocedure markeert en dat de terugkeerprocedure eerst wordt voltooid bij terugkeer naar het land van herkomst of een ander derde land. Nu eiser na 4 november 2004 niet uit Nederland is vertrokken, is de op deze datum aangevangen terugkeerprocedure nog van kracht. Dat artikel 11 van de Tri aan het in dat artikel bedoelde inreisverbod een termijn van in principe vijf jaar verbindt kan dat niet anders maken. Een inreisverbod ziet immers op een andere situatie, die pas ontstaat nadat de terugkeer zijn beslag heeft verkregen.
7.3.1 Evenmin slaagt het betoog dat uit het systeem van de Tri dan wel het arrest El Dridi volgt dat het terugkeerbesluit van 4 november 2004 enkel door tijdsverloop zijn gelding heeft verloren, dan wel dat verweerder door dit tijdsverloop zou zijn gehouden opnieuw een termijn voor vrijwillige terugkeer vast te stellen. Eiser heeft er in dit kader in het bijzonder opgewezen dat verweerder de verwijdering op de minst belastende wijze dient uit te voeren en dat de vrijwillige terugkeer volgens de Tri de voorkeur verdient.
7.3.2 De rechtbank wijst erop dat het Europese Hof in het El Dridi arrest heeft overwogen dat de Tri nauwkeurig de procedure vastlegt die elke lidstaat dient toe te passen, alsook de volgorde van de stappen in die procedure (rechtsoverweging 34), dat de lidstaten verplicht zijn ten aanzien van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een terugkeerbesluit uit te vaardigen (rechtsoverweging 35), dat een terugkeerbesluit de eerste stap is in de terugkeerprocedure waarbij in beginsel een termijn voor vrijwillig vertrek dient te worden geboden (rechtsoverweging 36), dat in geval een terugkeerbesluit is opgelegd en - zoals in het onderhavige geval - niet binnen de toegestane termijn aan de terugkeerverplichting is voldaan de lidstaten verplicht zijn door het nemen van de nodige maatregelen op evenredige wijze en met eerbiediging van grondrechten over te gaan tot verwijdering (rechtsoverweging 38) en dat de lidstaten de verwijdering dienen uit te voeren met de minst dwingende maatregelen (rechtsoverweging 39).
7.3.3 De rechtbank leidt hieruit af dat de verplichting tot toepassing van de minst dwingende maatregelen ziet op de tenuitvoerlegging van een reeds genomen terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit is immers het uitgangspunt van de terugkeerprocedure waarvan het de aanvang is. Bij gevolg kan die verplichting niet meebrengen dat het enkele tijdsverloop het eerdere (nog niet ten uitvoer gelegde) terugkeerbesluit aantast en evenmin dat dat enkele tijdsverloop de in het terugkeerbesluit opgenomen termijn voor vrijwillig vertrek (waaraan niet is voldaan) zijn gelding doet verliezen.
8. Gelet hierop is de rechtank met verweerder van oordeel dat het terugkeerbesluit van 18 augustus 2011 niet meer inhoudt dan een onverplichte herhaling van het eerdere, in rechte vaststaande, terugkeerbesluit van 4 november 2004 en dat verweerder derhalve het daartegen gerichte bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is om dezelfde reden niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad State van 9 november 2011, LJN: BU4108. Aan een beoordeling van hetgeen meer of anders is aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
9. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/28008,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Tilburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 december 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AvT
Coll.: EW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.