Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 8296
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 december 2011
[naam eiser] alias [naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Roemeense nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 21 juli 2010 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 november 2010 afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 23 december 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 september 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
2.2 In artikel 3:41, eerste lid Awb, is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt de bekendmaking, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
2.3 Indien iemand zich laat vertegenwoordigen zendt het bestuursorgaan, ingevolge artikel 6:17 Awb, de op de zaak betrekking hebben de stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
2.4 In paragraaf B1/9.7.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het volgende beleid neergelegd. De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden.
a. er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt. Aan de gemachtigde van de vreemdeling wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. In deze beschikking is een clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen (…);
(…).
2.5 Ingevolge artikel 69, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
2.6 In artikel 6:11 Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard nu het buiten de termijn van vier weken is ingediend en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
2.8 Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.9 Eiser stelt zich eerstens op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken heeft de brief van de vorige gemachtigde van eiser,
mr. [naam vorige gemachtigde van eiser], van 11 februari 2011, inhoudende de reden voor de termijnoverschrijding.
2.10 In het verweerschrift van 9 september 2011 heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat de brief van mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] van 11 februari 2011 terecht niet bij de bestreden beslissing is betrokken, omdat de brief niet binnen de bij brief van 6 januari 2011 door verweerder gestelde redelijke termijn is ingebracht.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat het primaire standpunt van verweerder niet opgaat. Weliswaar kan verweerder worden toegegeven dat de brief van de voormalige gemachtigde van eiser, mr. [naam vorige gemachtigde van eiser], niet binnen de in de brief van verweerder van 6 januari 2011 genoemde termijn van twee weken is ingediend, maar het standpunt van verweerder verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met het karakter van de ex nunc toetsing zoals deze in bezwaar in procedures als de voorliggende dient plaats te vinden. Door bij de beslissing op bezwaar de reeds ingekomen brief van mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] niet te betrekken, ontbeert het besluit een deugdelijke motivering voor zover het betreft het standpunt van verweerder dat eiser geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven. Het bestreden besluit voldoet daarmee niet aan het motiveringsvereiste neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb
.
2.12 Nu verweerder bij de beoordeling of sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar evenmin acht heeft geslagen op de brief van mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] van 11 februari 2011, kan niet gezegd worden dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. Verweerder heeft daarom niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, Awb van het horen van eiser kunnen afzien. Uit het voorgaande volgt dat verweerder voorts in strijd met artikel 7:2 Awb heeft gehandeld.
2.13 De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 Awb. De rechtbank zal echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.14 Verweerder heeft zich in het verweerschrift subsidiair op het standpunt gesteld dat de verklaring van eisers voormalige gemachtigde, neergelegd in de brief van 11 februari 2011, dat zij geen mandaat had het bezwaar zonder overleg met haar cliënt in te dienen niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de brief van voormelde gemachtigde van 1 oktober 2010 blijkt immers dat zij door eiser bepaaldelijk is gevolmachtigd.
2.15 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser met deze verklaring geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven. Bij brief van
1 oktober 2010 aan verweerder stelt mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] zich namens eiser, door wie zij bepaaldelijk is gemachtigd, in de voorliggende zaak en verzoekt zij verweerder om correspondentie in deze zaak aan haar kantooradres te richten en om haar een kopie van het dossier te doen toekomen. Dat uit deze brief blijkt dat de aan mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] gegeven machtiging zich beperkt tot de aanvraagfase en niet omvat het ontvangen van het primaire besluit en het indienen van bezwaar, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiser is betoogd, volgt de rechtbank niet. De tekst van de brief biedt hiertoe geen aanknopingspunten en de brief van mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] van 23 december 2010, waarin zij aangeeft namens eiser bezwaar in te dienen tegen het besluit van 17 november 2010, doet dat evenmin. Dat verweerder, gelet op de inhoud van de brief van 1 oktober 2010, alvorens de beslissing op bezwaar te verzenden, had dienen te onderzoeken of de machtiging van mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] zich uitstrekte tot het ontvangen van de beslissing op de aanvraag en het indienen van bezwaar, volgt de rechtbank, gelet op het voorgaande, evenmin. De rechtbank volgt derhalve niet de stelling van eiser dat eisers voormalige gemachtigde niet eerder dan op 23 december 2010 gemachtigd was om namens eiser bezwaar in te dienen en dat daarmee sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.16 Uit het voorgaande volgt voorts dat, nu verweerder ervan mocht uitgaan dat mr. [naam vorige gemachtigde van eiser] ten tijde van het nemen van de beslissing op de aanvraag van eiser zijn gemachtigde was, de beslissing op juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank volgt dan ook niet de niet nader onderbouwde stelling van de gemachtigde van eiser dat de beschikking aan hem in persoon diende te worden uitgereikt, nu hij een unieburger is.
2.17 Nu gesteld noch gebleken is van het bestaan van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, bestaat geen aanleiding voor het (alsnog) horen van een hoorzitting.
2.18 Uit het voorgaande volgt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.19 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt verweerder op € 152,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.