ECLI:NL:RBSGR:2011:BY1515

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
383258 - HA ZA 10-4429
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade na strafrechtelijk beslag in juwelierszaak

In deze zaak vorderden eisers, die een juwelierszaak hadden, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden na strafrechtelijk beslag op hun goederen. De eisers stelden dat zij onterecht waren beschuldigd en dat het seponeren van de strafzaak hun onschuld aantoonde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van 'gebleken onschuld' en dat het sepot niet automatisch betekende dat de eisers onschuldig waren. De rechtbank benadrukte dat een sepot om verschillende redenen kan plaatsvinden en dat de onschuld van de verdachte niet kan worden afgeleid uit het enkele feit van seponering. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke bewijsvoering van onschuld in gevallen van onrechtmatige overheidsdaad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 383258 / HA ZA 10-4429
Vonnis van 17 augustus 2011 (bij vervroeging)
in de zaak van
1.[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.A. Koot te Den Haag,
tegen
de STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Eisers zullen hierna gezamenlijk "[eisers c.s.]" worden genoemd, gedaagde zal "de Staat" worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 16 maart 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2011.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eisers c.s.] dreven van 16 december 1999 tot 1 mei 2007 een vennootschap onder firma genaamd "Juwelier Hadi" (hierna: "juwelierszaak Hadi") in Den Haag.
2.2.In 2006 heeft het openbaar ministerie een strafvervolging ingezet tegen [eisers c.s.] naar aanleiding van de tegen hen gerezen verdenking dat zij een persoon genaamd [A] pinbetalingen in juwelierszaak Hadi lieten doen met gestolen bankpassen.
2.3. Op 11 juli 2006 zijn [eisers c.s.] aangehouden en in verzekering gesteld. Diezelfde dag heeft een doorzoeking in juwelierszaak Hadi plaatsgevonden waarbij verschillende goederen in beslag zijn genomen, waaronder een pinapparaat, administratie, diverse horloges, een baar goud en diverse ringen. Ook in de woningen van [eisers c.s.] hebben doorzoekingen plaatsgevonden en zijn goederen in beslag genomen.
2.4. Op 13 juli 2006 zijn [eisers c.s.] in vrijheid gesteld.
2.5. Op 25 juli 2006 is een deel van de in beslag genomen goederen teruggegeven. Op 22 maart 2007 zijn administratieve bescheiden teruggegeven.
2.6. [eisers c.s.] zijn gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 11 juni 2008. Tenlaste was gelegd, kort gezegd, diefstal in vereniging van diverse geldbedragen (art. 310 Sr.) en het uitoefenen van een bedrijf zonder aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die verdachte verworven dan wel voorhanden heeft (artikel 437 lid 1 sub a Sr.).
2.7. Op 6 juni 2008 is de dagvaarding ingetrokken.
2.8. Bij brief van 16 juli 2008 heeft het openbaar ministerie de raadsman van [eisers c.s.] in kennis gesteld van de seponering van de strafzaken tegen [eisers c.s.] "in verband met de inmiddels verstreken tijd tussen het (vermoedelijk) gepleegde feit en de mogelijke zittingsdatum".
2.9. Bij beschikking van 9 september 2008 is aan [eisers c.s.] ieder € 190,- schadevergoeding toegewezen ten laste van de Staat voor de dagen die zij in verzekering hebben doorgebracht.
2.10. Bij brief van 19 december 2008 heeft de officier van justitie aan [eisers c.s.] een "kennisgeving sepot" gestuurd waarin is meegedeeld dat hij heeft besloten [eisers c.s.] niet verder te vervolgen. Daarbij is als reden voor het sepot opgegeven dat "het feit waarvan u wordt verdacht nu te oud is en er onvoldoende wettig bewijs is".
3.Het geschil
3.1.[eisers c.s.] vorderen - samengevat - een verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de schade (materieel en immaterieel) die zij door de strafzaak hebben geleden en veroordeling van de Staat tot voldoening van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Voorts vorderen zij € 5.000,- wegens incassokosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt een voorschot van € 15.000,- op te maken accountantskosten gevorderd en veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2. [eisers c.s.] leggen aan hun vordering ten grondslag dat uit het sepot van de strafzaak blijkt dat zij onschuldig zijn. Door het in die strafzaak gelegde beslag had juwelierszaak Hadi gebrek aan voorraad en aan omzet en inkomsten. [eisers c.s.] hebben juwelierszaak Hadi daarom moeten sluiten en schade geleden. Op grond van het in de jurisprudentie ontwikkelde "gebleken onschuldcriterium" is de Staat hiervoor aansprakelijk.
3.3.De Staat voert verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat, volgens vaste rechtspraak, voor een gewezen verdachte twee mogelijkheden bestaan tot schadevergoeding in verband met strafrechtelijk optreden van politie en justitie op grond van onrechtmatige overheidsdaad, namelijk indien (i) van de aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, en (ii) indien uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte.
4.2.[eisers c.s.] beroepen zich in de onderhavige procedure op de hiervoor onder (ii) genoemde mogelijkheid, het zogenoemde "gebleken onschuld criterium". Zij voeren daartoe hoofdzakelijk aan dat uit het feit dat hun strafzaken zijn geseponeerd, blijkt van hun onschuld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het enkele feit dat een strafzaak is geseponeerd, echter niet van de onschuld van de gewezen verdachte. Een sepot kan immers om diverse redenen plaatsvinden. Uit het bericht van 16 juli 2008 blijkt dat de sepots in de strafzaken tegen [eisers c.s.] hebben plaatsgevonden wegens tijdsverloop. In dat bericht is bovendien verwezen naar "het (vermoedelijk) gepleegde feit". Hieruit blijkt derhalve niet dat het openbaar ministerie de zaken heeft geseponeerd wegens onschuld van [eisers c.s.] In de "kennisgeving sepot" van 19 december 2008 is nog een reden voor het sepot genoemd, te weten "onvoldoende wettig bewijs". Ook hieruit blijkt niet van de onschuld van [eisers c.s.] doch blijkt slechts dat, volgens het openbaar ministerie, (een van) de ten laste gelegde feiten strafrechtelijk niet bewezen konden worden verklaard.
4.3. De onschuldpresumptie, waarop [eisers c.s.] ter comparitie van 5 juli 2011 een beroep hebben gedaan, doet aan het voorgaande niet af. Zoals onder meer door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is uitgemaakt, levert het stelsel zoals weergegeven in r.o. 4.1., geen schending op van art. 6 lid 2 EVRM.
4.4. Voorts hebben [eisers c.s.] er nog op gewezen dat zij degenen zijn geweest die naar de politie zijn gegaan en melding hebben gemaakt van een man die zich vreemd gedroeg, en dat dit de aanleiding van de strafzaak was. Voor zover zij hiermee bedoelen te betogen dat hieruit van hun onschuld blijkt, is het volgende van belang. De Staat heeft de juistheid van bedoelde stelling betwist. Wat hiervan ook zij, deze stelling kan niet tot toewijzing van de vordering leiden reeds omdat - zoals de Staat heeft aangevoerd en [eisers c.s.] niet hebben bestreden - een en ander niet uit het strafdossier blijkt, zulks terwijl blijkens eerdergenoemde vaste rechtspraak de onschuld moet blijken uit de stukken van de strafzaak. Het aanbod van [eisers c.s.] om hun stelling door middel van het horen van de destijds betrokken verbalisanten te bewijzen is dan ook niet ter zake dienend zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.5. De rechtbank overweegt ten slotte dat, voor zover uit de stukken al zou moeten worden afgeleid dat [eisers c.s.] hebben gesteld dat - afgezien van het sepot - uit de stukken van de strafzaak blijkt dat zij onschuldig zijn, deze stelling als onvoldoende toegelicht dient te worden afgewezen. De Staat heeft immers aangevoerd dat uit het strafdossier niet van de onschuld blijkt, en daarbij uitvoerig op de voor [eisers c.s.] belastende onderdelen in het strafdossier gewezen. [eisers c.s.] hebben een en ander onweersproken gelaten.
4.6.[eisers c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op € 580,- wegens griffierecht en € 904,- (2 x tarief € 452,-) wegens salaris van de advocaat, in totaal € 1.484,-, en voorts in de gevorderde nakosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2.veroordeelt [eisers c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.484,-, en in de nakosten van € 131,- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 199,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Honée en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.