vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 377141 / HA ZA 10-3563
Vonnis van 31 augustus (bij vervroeging)
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M.H. Römkens te Maastricht,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.
1.De procedure
1.1Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 9 februari 2011
- de brief van 7 juni 2011 van de zijde van [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2011
- de brief van 29 juni 2011 van de zijde van de Staat
- de brief van 4 juli 2011 van de rechtbank
- de akte wijziging/aanvulling grondslag van [eiser] met productie
- de antwoord akte van de Staat met productie.
1.2Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1 In het kader van een verdenking van opzetheling en het plegen van valsheid in geschrift is op 2 april 1996 ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd ex artikel 94a Wetboek van Strafvordering op een contant geldbedrag van (omgerekend van guldens naar euro's) € 239.289,87 (hierna: "het strafrechtelijk beslag").
2.2 Bij (onherroepelijk) arrest van 30 juni 1997 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens het plegen van valsheid in geschrift. In verband met die veroordeling heeft het gerechtshof te Arnhem bij (onherroepelijk) arrest van 18 juni 2003 [eiser] de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 225.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.3 Op 25 september 2003 heeft de ontvanger van de belastingdienst Limburg, kantoor Maastricht (hierna: "de Ontvanger") executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Staat, ten laste van [eiser] (hierna: "het fiscaal beslag"). Dit beslag werd gelegd in verband met twee aan [eiser] opgelegde belastingaanslagen, de aanslag IB 1995 met kenmerk H56 ad € 115.227 en de aanslag IB 1996 met kenmerk H66 ad € 26.742 (hierna: de belastingaanslagen "H56" en "H66").
2.4 Bij brief van 3 oktober 2003 heeft het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het "CJIB") [eiser] verzocht akkoord te gaan met de gedeeltelijke aanwending van het strafrechtelijk in beslag genomen bedrag van € 239.289,87, verhoogd met de opgebouwde rente van € 47.031,93, ter volledige betaling van de aan [eiser] opgelegde ontnemingsmaatregel van € 225.000,-. In de brief is voorts vermeld:
"N.B.: het restantbedrag zal niet aan u teruggegeven worden gelet op een door de Belastingdienst gelegd derdenbeslag."
2.5 Op 30 oktober 2003 is van het strafrechtelijk in beslag genomen bedrag van € 239.289,87 een bedrag van € 225.000,- aangewend ter voldoening van de aan [eiser] opgelegde ontnemingsmaatregel. Hierna resteerde € 14.289,87 (€ 239.289,87 - € 225.000,-) en het rentebedrag van € 47.031,93. Deze restantbedragen hadden ingevolge het fiscaal beslag moeten worden overgemaakt naar de Ontvanger, maar per vergissing is dat niet gebeurd.
2.6 Omstreeks september 2004 heeft de financiële administratie van het openbaar ministerie geconstateerd dat het strafrechtelijk beslag nog niet was afgewikkeld. De ingevolge het strafrechtelijk beslag resterende bedragen van € 14.289,87 en € 47.031,93 zijn als volgt aangewend. Op 9 november 2004 is het bedrag van € 14.289,87 naar de belastingdienst overgemaakt ter delging van de openstaande belastingschuld van [eiser] ingevolge belastingaanslag H66. Van het bedrag van € 47.031,93 is omstreeks 10 december 2009 een bedrag van € 6.966,- overgemaakt naar de belastingdienst in verband met een ten name van [eiser] openstaande belastingaanslag IB 2003 (met kenmerk H36). De rest van het bedrag, € 40.065,93, is op 15 december 2009 aan [eiser] betaald.
2.7 Het CJIB heeft omstreeks mei 2010 een bedrag van € 434,76 aan [eiser] betaald, zijnde de heffingsrente over het bedrag van € 14.289,87 over de periode van 5 oktober 2003 tot 24 september 2004.
2.8 Bij (onherroepelijk) arrest van 19 september 2008 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch belastingaanslagen H56 en H66, waarvoor het fiscaal beslag was gelegd, vastgesteld op respectievelijk € 75.024,- en € 38.157,-.
3.Het geschil
3.1[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de Staat tot betaling van € 36.085,47, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2010, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 5.412,82 en proceskosten.
[eiser] voert daartoe aan - na wijziging van de grondslag van zijn eis - dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in september 2003 niet aan het door de Ontvanger gelegde executoriale derdenbeslag te voldoen en het bedrag van € 47.031,93 onder zich te houden en eerst op 22 januari 2010 uit te betalen, en te weigeren over dat bedrag en over die periode de wettelijke rente dan wel heffingsrente te vergoeden. Subsidiair voert [eiser] aan dat de Staat bestuurlijk onbehoorlijk heeft gehandeld jegens [eiser].
3.2De Staat voert verweer.
3.3Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1 Partijen zijn het er over eens - nadat [eiser] de grondslag van zijn vordering heeft gewijzigd - dat het strafrechtelijk beslag eind 2003 had moeten worden afgewikkeld in die zin dat het geld dat resteerde na aftrek van de ontnemingsvordering, waaronder het bedrag van € 47.031,93, op grond van het fiscaal beslag naar de Ontvanger hadden moeten worden overgemaakt. De vraag die na de grondslagwijziging door [eiser] voorligt, is of het nalaten van deze overboeking aan de Ontvanger en het niet uitkeren van rente over dat bedrag, een onrechtmatige daad jegens [eiser] oplevert, zoals [eiser] stelt.
4.2 [eiser] voert in dit kader aan dat indien het bedrag van € 47.031,93 ingevolge het fiscaal beslag eind 2003 aan de Ontvanger zou zijn betaald, [eiser] over dat bedrag heffingsrente zou hebben genoten op grond van artikel 30g Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR).
4.3 De Staat betwist dat indien het bedrag van € 47.031,93 ingevolge het fiscaal beslag eind 2003 aan de Ontvanger zou zijn betaald, [eiser] jegens de Ontvanger recht zou hebben gehad op heffingsrente op grond van artikel 30g AWR. De Staat wijst er in dit verband op dat blijkens de stukken van het fiscaal beslag, de belastingschuld van [eiser] ingevolge belastingaanslagen H56 en H66 veel hoger was dan het bedrag van € 47.031,93 dat resteerde na afwikkeling van het strafrechtelijk beslag. Indien het CJIB het bedrag van € 47.031,93 eind 2003 ingevolge het fiscaal beslag aan de Ontvanger zou hebben betaald, dan zou de Ontvanger dit bedrag hebben aangewend ter delging van deze openstaande belastingschulden en zou [eiser] in het geheel niets meer hebben gekregen, aldus de Staat. [eiser] heeft volgens de Staat dan ook in het geheel geen schade geleden.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat hij bij overboeking van het bedrag van € 47.031,93 in september 2003 aan de Ontvanger, aanspraak zou hebben gehad op heffingsrente jegens de Ontvanger, en derhalve schade heeft geleden door het handelen (nalaten) van de Staat, onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de hiervoor weergegeven gemotiveerde betwisting door de Staat. Gelet op het feit dat de Ontvanger op 25 september 2003 executoriaal derdenbeslag heeft gelegd ten laste van [eiser] ter zake van belastingaanslagen H56 en H66, door de belastingdienst ten tijde van het fiscaal beslag vastgesteld op € 115.227 respectievelijk € 26.742 (in totaal derhalve € 141.969), doch door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 19 september 2008 (onherroepelijk) vastgesteld op € 75.024,- respectievelijk € 38.157,- (in totaal derhalve € 113.181,-), valt niet in te zien dat [eiser] enige aanspraak jegens de Ontvanger zou hebben gehad op teruggaaf van het bedrag van € 47.031,93 (of een deel daarvan) indien dit bedrag eind 2003 daadwerkelijk aan de Ontvanger zou zijn overgemaakt, laat staan dat [eiser] jegens de Ontvanger aanspraak zou hebben kunnen maken op heffingsrente dan wel wettelijke rente over dat bedrag. De belastingschuld ingevolge aanslagen H55 en H66 van [eiser] aan de Ontvanger was immers veel groter en [eiser] heeft deze belastingschuld, zoals de Staat heeft gesteld en [eiser] niet heeft weersproken, niet voldaan. Zoals de Staat heeft aangevoerd en [eiser] niet gemotiveerd heeft weersproken, zou de Ontvanger het bedrag van € 47.031,93 volledig hebben aangewend ter delging van deze openstaande belastingschulden en zou [eiser] niets te vorderen hebben van de Ontvanger.
4.5 Aan het bovenstaande doet niet af dat [eiser] in december 2009 ingevolge de afwikkeling van het strafrechtelijk beslag toch een bedrag van € 40.065,93 heeft ontvangen en dit bedrag derhalve niet is aangewend ter voldoening van belastingaanslagen H56 en H66. Zoals de Staat heeft gesteld en [eiser] onvoldoende heeft betwist, zijn de belastingaanslagen H56 en H66 op 4 november 2004 respectievelijk 4 oktober 2005 buiten invordering gesteld omdat bij de belastingdienst destijds geen verhaalsmogelijkheden bekend waren. Bij de uiteindelijke betaling van het bedrag van € 47.031,93 eind 2009 is daarom slechts € 6.966,- naar de Belastingdienst overgeboekt, ter delging van de ten name van [eiser] openstaande belastingaanslag H36. De belastingaanslagen H56 en H66 waren toen reeds buiten invordering gesteld. Dat was eind 2003 echter nog niet het geval. Indien het bedrag van € 47.031,93 wel eind 2003 aan de Ontvanger zou zijn overgemaakt, zoals volgens [eiser] had moeten gebeuren, dan valt gelet op de toen nog invorderbare belastingaanslagen H56 en H66 niet in te zien dat [eiser], zoals hij stelt, jegens de Ontvanger aanspraak zou hebben gehad op (een deel van) het bedrag van € 47.031,93 en op heffingsrente dan wel wettelijke rente over dat bedrag.
4.6 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] reeds moet worden afgewezen omdat niet valt in te zien dat hij enige schade heeft geleden door het handelen van de Staat, nog daargelaten de vraag of dat handelen onrechtmatig is jegens [eiser].
4.7 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op € 915,- wegens griffierecht en € 2.235,- (2,5 x tarief € 894,-) wegens salaris van de advocaat, in totaal derhalve € 3.150-. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1wijst de vorderingen af,
5.2veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.150, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Honée en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.