ECLI:NL:RBSGR:2011:BY7447

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372774 / HA ZA 10-2831
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor opruimingskosten en sloop na asbest vrijgekomen na brand

In deze zaak, uitgesproken op 29 juni 2011 door de Rechtbank 's-Gravenhage, staat de aansprakelijkheid van NS Vastgoed B.V. centraal voor de kosten van asbestverwijdering en sloop van een bedrijfspand na een brand. De Gemeente Leiden heeft NS Vastgoed aangesproken voor de kosten die zijn gemaakt na de brand die op 12 maart 2004 plaatsvond in het bedrijfspand, dat eigendom was van NS Vastgoed. De brand leidde tot de vrijgekomen asbest, wat een gevaar voor de volksgezondheid en veiligheid in de omliggende woonwijk met zich meebracht. De Gemeente vorderde een bedrag van € 103.238,77, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, van NS Vastgoed, die volgens de Gemeente aansprakelijk was op basis van zowel artikel 6:174 BW (gebrekkige opstal) als artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). NS Vastgoed voerde verweer en stelde dat de Gemeente ook verantwoordelijk was voor de situatie, maar de rechtbank oordeelde dat NS Vastgoed als eigenaar van het pand verantwoordelijk was voor de naleving van de Bouwverordening en de veiligheid van het pand. De rechtbank oordeelde dat NS Vastgoed in strijd met haar wettelijke verplichtingen had gehandeld, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van de Gemeente. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van de reinigingskosten en sloopkosten toe, en verklaarde dat NS Vastgoed de kosten moest vergoeden, inclusief de wettelijke rente vanaf 19 juni 2004. De Gemeente werd in het gelijk gesteld en NS Vastgoed werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 372774 / HA ZA 10-2831
Vonnis van 29 juni 2011
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
zetelende te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. R. Lever te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap
NS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. Kostense te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de Gemeente en NS Vastgoed genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juli 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 24 november 2010 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2011 en de daarin vermelde stukken;
- de faxbrief van mr. Lever van 27 april 2011;
- de brief van mr. Heikens van 13 mei 2011;
- de brief van mr. Lever van 13 mei 2011, met producties.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. NS Vastgoed is eigenaar van het perceel aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: “het perceel”). NS Vastgoed (en voorheen haar rechtsvoorgangster) heeft het perceel vanaf 1 maart 1974 verhuurd aan Autobedrijf [A] Leiden B.V. (hierna: “[A]”). Op het perceel bevond zich een door [A] opgericht gebouw waarin [A] tot medio 2003 een garagebedrijf exploiteerde (hierna: “het bedrijfspand”). NS Vastgoed heeft bij brief aan [A] van 1 september 1999 de huur van het perceel opgezegd per 31 december 2003.
2.2. NS Vastgoed heeft [A] bij brief van 29 januari 2004 gesommeerd om vóór 5 februari 2004 schriftelijk te bevestigen dat zij het gehuurde vóór 1 maart 2004 overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst zal opleveren. Voor het geval [A] het gehuurde niet conform de huurovereenkomst mocht opleveren, heeft NS Vastgoed [A] bij voormelde brief tevens aansprakelijk gesteld voor alle daaruit voortvloeiende schade. NS Vastgoed heeft haar sommatie en aansprakelijkstelling als volgt onderbouwd:
“Op grond van het bepaalde in het huurcontract (artikel 15) dient u bij het einde van de huurovereenkomst het gehuurde terrein volledig te ontruimen en in goede staat op te leveren. Indien u daaraan niet voldoet heeft NS Vastgoed de bevoegdheid hierin voor uw rekening te voorzien en de kosten daarvan op u te verhalen (…)
Inmiddels is gebleken dat u het terrein niet conform het bovenstaande heeft opgeleverd. Er blijkt nog een opstal op het terrein te staan en er blijken nog automaterialen en chemisch afval in/op het gehuurde aanwezig te zijn. Voorts is er volgens onze informatie nog een bodemverontreiniging in het gehuurde aanwezig, waarvoor u aansprakelijk bent te houden. Bovendien is er in de achtergebleven opstal asbest aangetroffen en komt er momenteel asbest vrij. (…)”
2.3. In de nacht van 11 op 12 maart 2004 heeft brand gewoed in het destijds leegstaande bedrijfspand ten gevolge waarvan asbest is vrijgekomen dat zich heeft verspreid in de naastgelegen woonwijk “Haagwegkwartier” (hierna: “de woonwijk”).
2.4. De Gemeente heeft naar aanleiding van een op 12 maart 2004 door de besloten vennootschap Search Milieu B.V. (hierna: “Search”) ingesteld onderzoek naar de mate van asbestverontreiniging diezelfde dag opdracht gegeven aan de besloten vennootschap Actief Asbestsanering B.V. (hierna: “Actief Asbestsanering”) tot het verwijderen van asbest in de woonwijk. Deze reinigingsoperatie is op 19 maart 2004 afgerond.
2.5. De burgemeester van Leiden (hierna: “de burgemeester”) heeft NS Vastgoed en [A] onder gebruikmaking van zijn bevoegdheden als omschreven in de artikelen 172 en 175 Gemeentewet bij besluiten van 17 maart 2004 bevolen om ter voorkoming van het vrijkomen van nieuwe asbestvezels uiterlijk 19 maart 2004 9.00 uur over te gaan tot sloop van het bedrijfspand. De burgemeester heeft daarbij aangegeven dat hij, indien NS Vastgoed en [A] niet tot sloop zullen overgaan, de Gemeente opdracht zal geven de sloop zelf uit te voeren waarbij NS Vastgoed en [A] aansprakelijk zullen worden gehouden voor de daarmee gepaard gaande kosten.
2.6. Het College van Burgemeester en Wethouders van Leiden (hierna: “het College”) heeft NS Vastgoed en [A] bij besluiten van 18 maart 2004 op grond van artikel 125 Gemeentewet jo artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelast om uiterlijk vrijdagochtend 19 maart 2004 9.00 uur over te gaan tot sloop van het bedrijfspand teneinde een overtreding van artikel 7.3.2 van de Bouwverordening 1992 (hierna: “de Bouwverordening) ongedaan te maken. Daarbij heeft het College aangegeven dat wanneer geen gevolg wordt gegeven aan de lastgeving hij zelf voor de sloop zal zorg dragen en dat de kosten op grond van artikel 5:25 Awb op NS Vastgoed en [A] zullen worden verhaald. Het College heeft dit besluit onder meer als volgt gemotiveerd:
“Door de afdeling Vergunning en Subsidies is op 17 maart 2004, een inspectie uitgevoerd naar de veiligheid van de gebouwen. In het rapport komt naar voren dat de constructie van het uitgebrande gebouw, ernstig gevaar oplevert. Ook overigens is sprake van een gevaarlijke situatie omdat het gebouw vrij toegankelijk is voor jongeren, vandalisten, daklozen e.d. Van enig toezicht door de rechthebbende is geen sprake.
De Politie Hollands Midden heeft een toename van het aantal incidenten geconstateerd en gewaarschuwd voor de gevolgen. Ook omwonenden hebben zich vele malen beklaagd over de situatie zoals die thans is ontstaan. De kans op herhaling van de gebeurtenissen van 12 maart is groot door met name de achterlating van gevaarlijke stoffen, brandbare en lichtontvlambare materialen en omdat het gebouw vrij te betreden is. Bij een nieuwe brand zal wederom asbesthoudend materiaal vrijkomen wat gevaar oplevert voor de volksgezondheid en waardoor de direct omwonenden gevaar zullen lopen. (…)
Zowel het uitgebrande gedeelte van het gebouw dat behouden is gebleven, bevat asbesthoudend materiaal dat dusdanig is beschadigd of kan beschadigen dat er vezels vrij kunnen komen. Het vrijkomen van nieuwe asbestvezels is een bedreiging voor de veiligheid en volksgezondheid. Dit is in strijd met artikel 7.3.2. van de Bouwverordening 1992. (…)”
2.7. NS Vastgoed is niet p het in het besluit genoemde moment overgegaan tot de sloop van de opstallen. De Gemeente heeft Actief Asbestsanering opdracht gegeven tot sloop van de restanten van het bedrijfspand en verwijdering van de zich daarin nog bevindende asbest.
2.8. NS Vastgoed heeft tegen de besluiten van de Burgemeester en het College bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn bij besluiten van 30 mei 2005 ongegrond verklaard. NS Vastgoed heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. De rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, heeft bij uitspraak van 22 februari 2007 de beroepen van NS Vastgoed gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, de besluiten van 17 en 18 maart 2004 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Daarbij heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de effectuering van de besluiten heeft plaatsgevonden voordat deze op grond van artikel 3:40 Awb bekend waren gemaakt en ingevolge artikel 3:41 Awb in werking waren getreden. De Burgemeester en het College hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) heeft bij uitspraak van 28 november 2007 de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling heeft daarbij onder meer als volgt overwogen:
“2.6.3. NS Vastgoed heeft gehandeld in strijd met artikel 7.3.2. van de bouwverordening. In dat verband heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van brandgevaar vanwege de achterlating van gevaarlijke stoffen, brandbare en lichtontvlambare materialen in het gebouw en omdat het gebouw vrij te betreden is. Anders dan NS Vastgoed betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorrangsregel die artikel 7.3.2 van de bouwverordening bevat ten aanzien van de onderwerpen die bij of krachtens de Wet milieubeheer worden geregeld van toepassing is. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
2.6.4. De burgemeester was in dit geval niet bevoegd ingevolge artikel 175 van de Gemeentewet bestuursdwang toe te passen, reeds omdat ingevolge artikel 7.3.2 van de bouwverordening voor het college een toereikend middel beschikbaar was om handhavend op te treden.
2.6.5. Uit de omstandigheid dat het college NS Vastgoed een termijn heeft gesteld, volgt dat het college toepassing heeft gegeven aan artikel 5:24, vierde lid, van de Awb. Vast staat dat het college zijn besluit om 18 maart 2004 na 18.00 uur heeft bekendgemaakt, terwijl het college voornemens was de volgende dag om 9.00 uur handhavend op te treden. De door het college in dat besluit opgenomen termijn moet als onredelijk kort worden aangemerkt, nu het voor NS Vastgoed onmogelijk was binnen die termijn zelf de in het besluit aangegeven maatregelen te treffen en zodoende de tenuitvoerlegging zou kunnen worden voorkomen. Het besluit is derhalve in strijd met artikel 5:24, vierde lid, van de Awb.”
2.9. Bij brief van 20 september 2007 heeft de advocaat van de Gemeente NS Vastgoed op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk gesteld voor de kosten van het verwijderen van de asbestbesmetting, de sloop van het bedrijfspand en de daarmee samenhangende kosten die de Gemeente begroot op een totaalbedrag van € 109.188,77.
3. Het geschil
3.1. De Gemeente vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een veroordeling van NS Vastgoed tot betaling van een bedrag van € 103.238,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2004 tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert de Gemeente een veroordeling van NS Vastgoed tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.975,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Tenslotte vordert de Gemeente een veroordeling van NS Vastgoed in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover betaling niet binnen veertien dagen plaatsvindt.
3.2. De Gemeente stelt ter onderbouwing van haar vorderingen primair dat NS Vastgoed op grond van artikel 6:174 BW is gehouden tot vergoeding van de door de Gemeente in verband met de asbestverwijdering en sloop van het bedrijfspand gemaakte kosten nu het bedrijfspand een gevaar opleverde voor personen en zaken in de vorm van brandgevaar en gevaar voor asbestbesmetting. Volgens de Gemeente was NS Vastgoed met deze gevaren bekend. De Gemeente wijst in dit kader op de omstandigheden dat het bedrijfspand ten tijde van de brand reeds geruime tijd leeg stond, de ramen en deuren waren vernield, brandbare materialen aanwezig waren, sprake was van overlast door junks en begin maart 2004 reeds brand in het bedrijfspand had gewoed. Door dit gevaar voldeed het bedrijfspand naar de mening van de Gemeente niet aan de (brandveiligheids)eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld. Nu het (brand)gevaar zich heeft verwezenlijkt, is NS Vastgoed volgens de Gemeente als bezitter van het bedrijfspand aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van de brand. Subsidiair stelt de Gemeente zich op het standpunt dat NS Vastgoed onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door schending van de op haar rustende zorgplicht om brandschade te voorkomen dan wel door te handelen in strijd met een op haar rustende wettelijke plicht. Ten aanzien van de kosten van het slopen van het bedrijfspand stelt de Gemeente meer subsidiair dat NS Vastgoed ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van haar nu de Gemeente de noodzakelijke maatregelen heeft genomen ter voorkoming van verdere verspreiding van asbest door sloop van het bedrijfspand, terwijl NS Vastgoed daartoe zelf was gehouden. Uiterst subsidiair legt NS Vastgoed zaakwaarneming aan haar vordering ten grondslag. Daartoe stelt de Gemeente dat zij door onmiddellijk op te treden na de brand feitelijk de belangen van NS Vastgoed heeft behartigd. Het lag volgens de Gemeente op de weg van NS Vastgoed om deze werkzaamheden in haar hoedanigheid van eigenaar van het perceel zelf op te pakken.
3.3. NS Vastgoed voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt voor of de Gemeente langs privaatrechtelijke weg de kosten van de op haar initiatief uitgevoerde asbestverwijdering in de woonwijk en sloop van het bedrijfspand op NS Vastgoed kan verhalen.
4.2. NS Vastgoed heeft zich in de eerste plaats tegen deze vordering verweerd met de stelling dat de gebruikmaking door de Gemeente van haar publiekrechtelijke bevoegdheden leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de ter zake geldende publiekrechtelijke regeling. Volgens NS Vastgoed heeft de Gemeente de mogelijkheid ten dienste gestaan om zowel de sloopkosten als de reinigingskosten langs publiekrechtelijke weg op haar te verhalen, zodat aldus via de publiekrechtelijke weg een vergelijkbaar resultaat kon worden bereikt als in deze procedure met gebruikmaking van privaatrechtelijke bevoegdheden wordt beoogd. Deze omstandigheid vormt volgens het Windmill-arrest (HR 9 juli 1990, NJ 1991, 394) een voldoende aanwijzing dat sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht. Ter comparitie heeft NS Vastgoed het doorkruisingsverweer ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de reinigingskosten laten vallen vanwege het feit dat – zoals de Gemeente met recht heeft betoogd – de Wet Milieubeheer, waarop de Gemeente haar publiekrechtelijke vordering volgens NV Vastgoed had kunnen gronden, in artikel 1.1 lid 3 uitdrukkelijk bepaalt dat voor kostenverhaal ook de privaatrechtelijke weg kan worden gevolgd.
4.3. Bij de beantwoording van de vraag of de privaatrechtelijke vordering van de Gemeente tot vergoeding van de kosten van de sloop van het bedrijfspand een onaanvaardbare doorkruising van het publieke recht oplevert, stelt de rechtbank voorop dat het handhavend optreden van de Gemeente ter zake haar grondslag vindt in een door de Gemeente geconstateerde overtreding van de Bouwverordening en dat dit optreden was gericht op het in het kader van de uitoefening van haar publieke taak door de Gemeente ongedaan maken van de gevolgen van die overtreding. Uit het arrest “Bluskosten Vlissingen” (HR 11 december 1992, NJ 1994, 639) volgt dat de vraag of een overheidslichaam dat bij de uitoefening van een hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen, moet worden beantwoord aan de hand van soortgelijke maatstaven als die welke zijn aanvaard in het Windmill-arrest. Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van die vraag voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht de publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling, zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van de kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, dat een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van de kosten langs privaatrechtelijke weg óók is uitgesloten. De rechtbank constateert dat de Bouwverordening de vraag of het gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden bij het verhaal van kosten verbonden aan het ongedaan maken van de gevolgen van een geconstateerde overtreding van die regeling onbeantwoord laat. Resteert de vraag of kostenverhaal via het privaatrecht de Bouwverordening op onaanvaardbare wijze doorkruist. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord. De inhoud en strekking van de Bouwverordening biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de wetgever het onwenselijk heeft geacht om kosten van de hier aan de orde zijnde publieke taakuitoefening aan burgers in rekening te brengen. In de Bouwverordening is het verhaal van deze kosten langs publiekrechtelijke weg evenmin uitdrukkelijk uitgesloten. Daarnaast is van belang dat – anders dan de kosten van de brandweer, waarop het arrest “Bluskosten Vlissingen” betrekking had – in het onderhavige geval geen sprake is van de uitoefening van een kerntaak van de overheid die van oudsher wordt uitgeoefend zonder dat daarvoor kosten in rekening worden gebracht. Uit een en ander volgt dat het verhaal van de sloopkosten langs privaatrechtelijke weg in het onderhavige geval geen onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke weg oplevert.
4.4. Vervolgens is aan de orde of de privaatrechtelijke vordering van de Gemeente tot vergoeding van de sloop- en reinigingskosten toewijsbaar is. Ook deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. PM
Sloopkosten
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of het bedrijfspand kort voor het uitbreken van de brand gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 BW. De gemeente grondt haar vordering ook op artikel 6:162 BW en stelt daartoe dat sprake is van handelen in strijd met een wettelijke plicht, althans van een gevaarzettende situatie.
Met betrekking tot de sloopkosten stelt de rechtbank voorop dat de Afdeling in haar uitspraak van 28 november 2007 heeft geoordeeld dat NS Vastgoed heeft gehandeld in strijd met artikel 7.3.2 van de Bouwverordening nu sprake was van brandgevaar als gevolg van achterlating van gevaarlijke stoffen, brandbare en lichtontvlambare materialen in het bedrijfspand en omdat het bedrijfspand vrij te betreden was. Hoewel het debat tussen partijen zich voornamelijk heeft toegespitst op de vraag of sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, is NS Vastgoed tevens inhoudelijk ingegaan op de haar door de Gemeente verweten schending van artikel 7.3.2 van de Bouwverordening. Volgens NS Vastgoed brengt de uitspraak van de Afdeling niet mee dat in de onderhavige procedure vast staat dat zij in strijd met de Bouwverordening heeft gehandeld. Daarbij heeft NS Vastgoed erop gewezen dat de Afdeling niet is ingegaan op het feit dat de achtergelaten stoffen en materialen aan [A] toebehoorden en dat [A] ten tijde van de brand nog niet aan haar opleveringsverplichting had voldaan. Dit betoog kan NS Vastgoed echter niet baten. Daartoe overweegt de rechtbank dat NS Vastgoed als zodanig niet gemotiveerd heeft betwist dat sprake was van brandgevaar als gevolg van de aanwezigheid van brandbare en licht ontvlambare materialen in het bedrijfspand en dat zij voorafgaand aan de brand van dit gevaar op de hoogte was. NS Vastgoed heeft evenmin weersproken dat zij heeft te gelden als de juridisch eigenaar van zowel het perceel als het bedrijfspand. In die hoedanigheid was NS Vastgoed zonder meer zelfstandig gehouden tot naleving van de in de Bouwverordening geformuleerde voorschriften. De omstandigheid dat de stoffen en materialen toebehoorden aan [A] en de omstandigheid dat [A] het gehuurde nog niet had opgeleverd, kunnen niet tot een ander oordeel leiden aangezien deze omstandigheden niet afdoen aan de uit het eigendomsrecht voortvloeiende zeggenschap van NS Vastgoed over het perceel en het bedrijfspand. Een en ander klemt te meer nu [A] het bedrijfspand reeds medio 2003 had verlaten en de huurovereenkomst tussen [A] en NS Vastgoed al op 1 januari 2004 tot een einde was gekomen. Daarbij komt dat het gelet op de weigerachtige houding van [A] naar aanleiding van verzoeken en sommaties van NS Vastgoed daartoe, ook niet in de rede lag dat [A] uit eigener beweging alsnog aan haar opleveringsverplichting zou voldoen. NS Vastgoed heeft dit ook onderkend, getuige het feit dat zij voorafgaand aan de brand zelf een offerte heeft opgevraagd voor de sloop van het bedrijfspand. Nu aldus op NS Vastgoed een zelfstandige verplichting rustte tot naleving van de Bouwverordening en zij hieraan geen uitvoering heeft gegeven, heeft zij gehandeld in strijd met een wettelijke plicht, hetgeen een onrechtmatige daad jegens de Gemeente oplevert die haar gelet op het voorgaande kan worden toegerekend. NS Vastgoed is dan ook gehouden tot vergoeding van de schade die de Gemeente als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen heeft geleden. Hetgeen de Gemeente overigens aan haar vordering tot vergoeding van de sloopkosten ten grondslag heeft gelegd behoeft bij deze stand van zaken geen (verdere) bespreking.
4.6. NS Vastgoed heeft als zodanig niet weersproken dat de sloopkosten waarvan de Gemeente thans vergoeding vordert een gevolg zijn van haar handelen in strijd met de Bouwverordening. Wel heeft zij betoogd dat de Gemeente de hoogte van de door Search en Actief Asbestsanering in rekening gebrachte bedragen onvoldoende heeft onderbouwd. In dat kader heeft NS Vastgoed tevens gewezen op de door haar overgelegde offerte van Bentvelzen & Jacobs B.V. (hierna: “Bentvelzen & Jacobs”) van 9 februari 2004 waarin de sloopkosten zijn begroot op een bedrag van € 23.500,--, exclusief BTW.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat bij de vaststelling van de hoogte van de uit hoofde van voormelde onrechtmatige daad door NS Vastgoed te vergoeden schade, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat NS Vastgoed, indien haar in de bestuursrechtelijke procedure een ruimere termijn was gegund, de sloop van het bedrijfspand wellicht op eigen initiatief voor een lagere prijs zou hebben kunnen bewerkstelligen dan het door Actief Asbestsanering in rekening gebrachte bedrag van € 37.750,--, exclusief BTW. Uit de door NS Vastgoed overgelegde offerte kan echter niet worden afgeleid dat de sloopkosten lager zouden zijn uitgevallen wanneer NS Vastgoed Bentvelzen & Jacobs opdracht zou hebben gegeven tot het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden. Uit de offerte van Bentvelzen & Jacobs volgt immers dat het verwijderen van asbesthoudende toepassingen die niet in het asbestinventarisatierapport zijn opgenomen geen deel uitmaakt van de door geoffreerde werkzaamheden. Nu NS Vastgoed het desbetreffende asbestinventarisatierapport niet in het geding heeft gebracht kan niet worden vastgesteld of het door Bentvelzen & Jacobs geoffreerde lagere bedrag betrekking heeft op dezelfde werkzaamheden als die zijn uitgevoerd door Actief Asbestsanering. Dit klemt temeer nu de offerte dateert van vóór de brand en eerst na de brand sprake is geweest van asbestverspreiding over het perceel. Nu NS Vastgoed evenmin anderszins heeft aangetoond dat het door Actief Asbestsanering in rekening gebrachte bedrag van € 37.750,--, exclusief BTW, als excessief hoog heeft te gelden en de Gemeente dit bedrag aan de hand van de door haar overgelegde factuur van 9 april 2004, de offerte van 15 maart 2004 en de brieven van de rechtsopvolgster van Actief Asbestsanering, Dolmans Facilitaire Diensten B.V., in voldoende mate heeft onderbouwd, is dit bedrag in beginsel toewijsbaar.
Reinigingskosten
4.8. De Gemeente heeft haar vordering tot vergoeding van de reinigingskosten, bestaande uit het door Search in rekening gebrachte bedrag van € 11.084,85, inclusief BTW, en het door Actief Asbestsanering in rekening gebrachte bedrag van € 39.690,27, exclusief BTW, onder meer gegrond op een schending van artikel 1.1a Wet Milieubeheer dat een ieder verplicht voldoende zorg voor het milieu in acht te nemen. Op grond van lid 2 van dit artikel houdt deze zorg in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. NS Vastgoed heeft de gestelde schending van de Wet Milieubeheer slechts weersproken met de stelling dat [A] verantwoordelijk was voor het bedrijfspand en de zich daarin bevindende brandgevaarlijke stoffen en materialen. De rechtbank passeert dit ook dit verweer van NS Vastgoed en overweegt daartoe dat op NS Vastgoed – gelet op de onder rov. 4.5 geschetste omstandigheden – uit hoofde van haar eigendomsrecht eveneens een zelfstandige verplichting rustte tot naleving van voormeld artikel van de Wet Milieubeheer. Het handelen van NS Vastgoed in strijd met deze wettelijke verplichting levert eveneens een onrechtmatige daad op jegens de Gemeente die aan NS Vastgoed kan worden toegerekend. NS Vastgoed is dan ook gehouden tot vergoeding van de schade die de Gemeente als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen heeft geleden. Hetgeen de Gemeente overigens aan haar vordering tot vergoeding van de reinigingskosten ten grondslag heeft gelegd behoeft bij deze stand van zaken geen (verdere) bespreking.
4.9. NS Vastgoed heeft zich op het standpunt gesteld dat de Gemeente ook de hoogte van de gestelde reinigingskosten onvoldoende heeft onderbouwd. In dit betoog kan NS Vastgoed niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe dat de Gemeente de gevorderde reinigingskosten heeft onderbouwd met de van een kostenspecificatie voorziene factuur van Search van 31 maart 2004. Het lag vervolgens naar het oordeel van de rechtbank op de weg van NS Vastgoed om gemotiveerd te onderbouwen dat het door Search in rekening gebrachte bedrag excessief hoog is. NS Vastgoed heeft in dit kader uitsluitend gewezen op het feit dat de Gemeente geen offerte van Search heeft overgelegd. De Gemeente heeft hierop te kennen gegeven dat sprake was van een dermate spoedeisende situatie dat niet eerst een offerte is aangevraagd. Nu NS Vastgoed het bestaan van een spoedeisende situatie niet heeft weersproken, kan de omstandigheid dat niet eerst een offerte is aangevraagd niet aan de Gemeente worden tegengeworpen. Nu NS Vastgoed heeft nagelaten om haar verweer anderszins van een gemotiveerde onderbouwing te voorzien, dient dit verweer tegen de door Search in rekening gebrachte kosten als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd. De Gemeente heeft de door Actief Asbestsanering in rekening gebrachte reinigingskosten onderbouwd aan de hand van de factuur van 9 april 2004, de offerte van 15 maart 2004 en de brieven van de rechtsopvolgster van Actief Asbestsanering Dolmans Facilitaire Diensten B.V. NS Vastgoed heeft in het licht van deze onderbouwing niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat deze kosten excessief hoog zijn, hetgeen wel van haar mocht worden verlangd. Een en ander leidt tot de slotsom dat
de door de Gemeente gevorderde reinigingskosten in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn.
Eigen schuld
4.10. Volgens NS Vastgoed is de schade waarvan thans vergoeding wordt gevorderd mede een gevolg van de aan de Gemeente toerekenbare omstandigheid dat zij een uiterst onveilige situatie heeft laten voortbestaan. NS Vastgoed stelt daartoe dat de gemeente vóór de brand op de hoogte was van de junkproblematiek rondom het bedrijfspand. Volgens NS Vastgoed valt het handhaven van de openbare orde en de aanpak van vandalisme en junks onder de verantwoordelijkheid van de Gemeente, zodat de Gemeente aanleiding had moeten zien om begin maart 2004 preventief op te treden. Het feit dat de Gemeente dit heeft nagelaten, brengt naar de mening van NS Vastgoed mee dat de op haar rustende vergoedingsplicht in (zeer) aanzienlijke mate moet worden verminderd. Dit betoog faalt. Zoals de Gemeente terecht heeft betoogd, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bewaken van de brandveiligheid van het bedrijfspand bij NS Vastgoed en komt aan de Gemeente niet zonder meer de bevoegdheid toe om maatregelen te treffen ten aanzien van een perceel waarvan zij niet de eigenaar is. De enkele omstandigheid dat de Gemeente op de hoogte was van de junkproblematiek in het bedrijfspand maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat van de Gemeente een actief ingrijpen mocht worden verlangd, te meer nu NS Vastgoed niet gemotiveerd heeft betwist dat zij vóór de brand door de Gemeente op de hoogte is gesteld van de overlastproblematiek en de daaruit voortvloeiende onveilige situatie en dat zij naar aanleiding daarvan niet tot actie is overgegaan. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het aannemen van eigen schuld aan de zijde van de Gemeente.
Afronding
4.11. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde hoofdsom van € 103.238,77 toewijsbaar is. De Gemeente vordert de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2004, zijnde de datum volgende op de dag waarop zij de facturen van Search en Actief Asbestsanering heeft voldaan. NS Vastgoed heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente als zodanig niet betwist. Wel heeft zij een beroep gedaan op matiging van de wettelijke rente op de grond dat de Gemeente zeer lang heeft gewacht met dagvaarden. Matiging van vergoeding van schade, zoals gederfde rente, is op grond van artikel 6:109 BW slechts mogelijk, indien toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Hierbij moet – kort gezegd – gelet worden op alle omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet onvoldoende gronden voor matiging van de wettelijke rente. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat NS Vastgoed niet heeft onderbouwd tot welke onaanvaardbare gevolgen een volledige toewijzing van de gevorderde wettelijke rente zal leiden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het oplopen van de wettelijke rente met name een gevolg is van het feit dat NS Vastgoed geen gehoor heeft gegeven aan de sommatiebrief van de Gemeente van 20 september 2007, hetgeen een omstandigheid vormt die voor rekening en risico van NS Vastgoed dient te komen. De wettelijke rente over het verschuldigde bedrag is om die reden dan ook toewijsbaar als gevorderd. De door de Gemeente gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. Uit de overgelegde stukken en hetgeen hierover in de dagvaarding is gesteld kan niet worden opgemaakt dat vóór de aanvang van de procedure andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Laatstgenoemde kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten reeds een vergoeding plegen in te sluiten.
4.12. NS Vastgoed zal als de jegens de Gemeente in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten, waaronder begrepen de gevorderde nakosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt NS Vastgoed om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Gemeente te voldoen een bedrag van € 103.238,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2004 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt NS Vastgoed in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.422,93 aan verschotten, € 2.842,-- aan salaris advocaat en nakosten ad € 131,-- dan wel € 199,-- indien betekening van het vonnis plaatsvindt, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.