ECLI:NL:RBSGR:2011:CA2646

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2011
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/2610
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de partnervrijstelling in erfbelasting en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2011, staat de vraag centraal of eiser recht heeft op de partnervrijstelling in de erfbelasting. Eiser, die samen met zijn broer de enige erfgenaam is van zijn overleden moeder, heeft de partnervrijstelling geclaimd in zijn aangifte erfbelasting. De Belastingdienst heeft deze vrijstelling echter niet verleend, wat heeft geleid tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat eiser stelt dat hij recht heeft op de partnervrijstelling op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat hij tot het overlijden van zijn moeder met haar heeft samengewoond en haar heeft verzorgd. De Belastingdienst daarentegen betwist dit en stelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de partnervrijstelling, zoals vastgelegd in de Successiewet 1956. De rechtbank stelt vast dat eiser geen mantelzorgcompliment heeft ontvangen, wat een vereiste is om als partner te worden aangemerkt.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of de wetgever een ongerechtvaardigde discriminatie heeft toegepast door onderscheid te maken tussen bloedverwanten die een mantelzorgcompliment hebben ontvangen en degenen die dat niet hebben. De rechtbank concludeert dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de keuze om een mantelzorgcompliment als voorwaarde te stellen voor de partnervrijstelling niet van redelijke grond is ontbloot. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2610
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 13 oktober 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 15 maart 2011 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag erfbelasting wegens een verkrijging in het jaar 2010 (aanslagnummer [nummer 1]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Op 6 maart 2010 is de moeder van eiser overleden. Eiser en zijn broer zijn de enige erfgenamen. In de aangifte erfbelasting heeft eiser de partnervrijstelling geclaimd. Bij de aanslagregeling is de partnervrijstelling niet verleend.
2. In geschil is of eiser aanspraak kan maken op de partnervrijstelling. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij stelt zich op het standpunt dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel in aanmerking dient te komen voor de partnervrijstelling nu hij tot het overlijden van zijn moeder met haar heeft samengewoond en haar heeft verzorgd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de partnervrijstelling. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is volgens verweerder geen sprake.
3. Vaststaat dat niet aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de partnervrijstelling is voldaan. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, letter d, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) kunnen bloedverwanten in de rechte lijn immers niet worden aangemerkt als partner. Dit is slechts anders indien het een bloedverwant in de eerste graad betreft die een uitkering heeft genoten als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning, hierna ook wel aangeduid als een mantelzorgcompliment (artikel 1a, vierde lid, van de Wet). Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen mantelzorgcompliment heeft genoten. De vraag die derhalve door de rechtbank dient te worden beantwoord, is of eiser op grond van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is neergelegd in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), niettemin aanspraak kan maken op de partnervrijstelling.
4. Bij de beoordeling of in het onderhavige geval sprake is van een ongerechtvaardigde discriminatoire behandeling dient te worden vooropgesteld dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, LJN: AV1935). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, LJN: AV4014).
5. De bepaling dat bloedverwanten in de eerste graad als partner kunnen worden aangemerkt in gevallen waarin een inwonend kind mantelzorg verleent aan een ouder, is in de Wet opgenomen bij amendement. Verweerder stelt en de rechtbank acht aannemelijk dat daarbij is aangesloten bij het criterium dat de bloedverwant een mantelzorgcompliment moet hebben genoten, teneinde de regeling controleerbaar en uitvoerbaar te houden. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de keuze van de wetgever om onderscheid te maken tussen enerzijds bloedverwanten in de eerste graad die een mantelzorgcompliment hebben genoten en anderzijds bloedverwanten in de eerste graad die geen mantelzorgcompliment hebben genoten van redelijke grond is ontbloot. Mitsdien heeft de wetgever, zonder overschrijding van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid, kunnen menen dat, voor zover er al sprake is van gelijke gevallen, er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin verschillend te behandelen.
6. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.