ECLI:NL:RBSGR:2012:21754

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_4488
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag 2009 en de gevolgen van nabetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. B. Pijnaker, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had in 2009 geen eigen bijdrage voor de kinderopvangtoeslag betaald, maar heeft in 2012 een nabetaling gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogen door de betalingen in 2009 is aangetast. De rechtbank concludeerde dat de geldstromen die eiseres als schenkingen aanvoerde, niet losstaan van de kinderopvangtoeslag en dat de ontvangen schenkingen geen invloed hebben op de hoogte van de opvangkosten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat zij niet kon aantonen dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank benadrukte dat de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten is en dat de belanghebbende moet kunnen aantonen dat hij kosten heeft gemaakt. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en bevestigde de beslissing van de Belastingdienst om de kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4488
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
9 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. drs. B. Pijnaker),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

12/3835
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 april 2012 op het bezwaar van eiseres tegen de herziene voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 van 20 april 2011 met
beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. K. Heesch. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Op 23 april 2008 heeft eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008 ingediend. Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
2.
Bij beschikking met dagtekening 11 december 2008 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend over het berekeningsjaar 2009 van € 8.893.
3.
Bij beschikking met dagtekening 6 maart 2009 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 herzien naar € 9.498. Dit voorschot is bij beschikking met dagtekening 28 juli 2009 herzien naar € 9.634.
4.
Verweerder heeft bij brief van 31 augustus 2010 eiseres verzocht een overzicht te verstrekken van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten over 2009. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 4 november 2010 verklaard dat zij in 2009 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
5.
Bij beschikking van 20 april 2011 heeft verweerder op basis van de door eiseres verstrekte informatie het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 herzien naar nihil. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, omdat zij per abuis onjuiste informatie heeft vermeld in de brief van 4 november 2010. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een jaaroverzicht 2009 van gastouderbureau Roodkapje (hierna: het gastouderbureau) overgelegd. Blijkens dit jaaroverzicht bedroegen de totale kinderopvangkosten € 10.394,40.
6.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft verweerder eiseres bij brief van 18 augustus 2011 verzocht om een overzicht van alle financiële transacties met betrekking tot de kinderopvang in 2009. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van
22 augustus 2011 bankafschriften overgelegd. Uit de verstrekte bankafschriften blijkt dat eiseres in 2009 maandelijks een bedrag van € 786,90 aan kosten van kinderopvang heeft betaald, derhalve in totaal een bedrag van € 9.442,80.
7.
In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat uit de bankafschriften is gebleken dat eiseres geen eigen bijdrage heeft betaald. Het totaalbedrag aan opvangkosten op het jaaroverzicht van het gastouderbureau komt niet overeen met de door eiseres in 2009 verrichte betalingen en daarmee is er volgens verweerder geen sprake van door eiseres gemaakte kosten voor kinderopvang. Eiseres dient derhalve het volledige voorschot terug te betalen.
8.
In geschil is of verweerder op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 heeft herzien naar nihil.
9.
Eiseres is van mening dat zij recht heeft kinderopvangtoeslag, omdat zij alle opvangkosten die uit de gastouderovereenkomst voortvloeien heeft betaald. Zij heeft in 2009 € 9.442,80 betaald en op 20 september 2012 heeft zij een bedrag van € 951,60 betaald. Nu eiseres contractueel verplicht was € 10.394,40 te betalen aan het gastouderbureau en dat bedrag ook is voldaan, zij het een resterend gedeelte in 2012, heeft zij recht op kinderopvangtoeslag. Op welk moment de kosten worden voldaan, maakt volgens eiseres niet uit. Zij beroept zich daarbij op de uitspraken van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 30 maart 2012, zaaknr. 11/953 en rechtbank Roermond van
13 juli 2012, zaaknr. 12/444. Primair stelt eiseres zich dan ook op het standpunt dat de kinderopvangtoeslag dient te worden toegekend op basis van de totale opvangkosten van
€ 10.394,40. Subsidiair stelt eiseres dat het recht op kinderopvangtoeslag moet worden berekend over het bedrag dat zij in 2009 aan het gastouderbureau heeft voldaan, te weten
€ 9.442,80. Meer subsidiair stelt eiseres dat het recht op kinderopvangtoeslag moet worden berekend over het bedrag dat zij netto heeft voldaan, te weten € 8.988. Nog meer subsidiair stelt eiseres dat het recht op kinderopvangtoeslag moet worden berekend aan de hand van een verlaagd uurtarief, te weten € 9.939,60. Eiseres stelt zich daarnaast zich op het standpunt dat zij schenkingen heeft ontvangen van de gastouder en dat deze schenkingen niet hun oorsprong vinden in de gastouderovereenkomst en dat dit daarom daarvan losstaande geldstromen zijn. Er wordt slechts gebruik gemaakt van de betalingsfaciliteiten van het gastouderbureau.
10.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
11.
De term “te betalen kosten”, zoals opgenomen in artikel 5 Wko, moet naar het oordeel van de rechtbank worden opgevat als: “daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast”. De kinderopvangtoeslag is immers een tegemoetkoming in de kosten, dat betekent dat een deel van de kosten door de belanghebbende zelf moet worden gedragen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft overwogen in haar uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2 (LJN: BQ8833), volgt uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, Wet kinderopvang (Wko) dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Hetgeen eiseres met betrekking tot het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009, LJN: BI9747 en met betrekking tot de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 februari 2012, nrs. 11/4603 en 12/1288 heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
12.
Niet in geschil is dat aan eiseres over 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag is
toegekend van € 9.634 en dat het gastouderbureau maandelijks de vergoeding die met de gastouder was overeengekomen (€ 786,90 per maand) van eiseres incasseerde en overmaakte naar de gastouder. Voorts is niet in geschil dat het gastouderbureau aan eiseres over 2009 een bedrag van in totaal € 10.394,40 in rekening heeft gebracht ter zake van de kosten van kinderopvang en dat eiseres via het gastouderbureau een bedrag van € 37,90 terug gestort kreeg van de gastouder (hierna: de geldstromen). Eiseres heeft de kosten van kinderopvang die uitstegen boven de ontvangen kinderopvangtoeslag, door verweerder aangeduid als de eigen bijdrage, niet in 2009 voldaan. De omstandigheid dat eiseres eerst
20 september 2012 een bedrag van € 951,60 heeft overgemaakt, onder vermelding van “nabetaling oppaskosten 2009”, brengt mee dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor 2009 kosten heeft gemaakt ter zake van kinderopvang, in die zin dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogen door de betalingen in 2009 is aangetast. De berekening van de kinderopvangtoeslag vindt naar het oordeel van de rechtbank immers plaats op grond van de voor het desbetreffende jaar relevante feiten. Die feiten kunnen niet achteraf worden gewijzigd door na afloop van het toetsingsjaar alsnog betalingen te doen. Met die latere betalingen is geen sprake van door eiseres in het desbetreffende toetsingsjaar gemaakte kosten van kinderopvang. Verweerder heeft dan ook mogen concluderen dat eiseres in 2009 geen eigen bijdrage heeft betaald.
13.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de ontvangen schenkingen geen invloed hebben op de hoogte van de opvangkosten en het recht op kinderopvangtoeslag niet aantasten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar het Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1887, blz. 3853 en 3853 en naar een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2012, LJN:BV7154. Nu de geldstromen via het gastouderbureau lopen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de geldstromen losstaan van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan de incasso en de doorstorting van de geldstromen heeft plaatsgevonden Evenmin heeft eiseres een logische verklaring kunnen geven voor het feit dat de geldstromen, ondanks dat zij niets te maken zouden hebben met de kinderopvangtoeslag, via het gastouderbureau verlopen. De rechtbank acht evenmin aannemelijk geworden dat de geldstromen ten titel van schenking hebben plaatsgevonden. De enkele stelling van eiseres is daartoe onder deze omstandigheden onvoldoende. Anders dan eiseres meent leest de rechtbank in het Aanhangsel Handelingen geen toezegging van Staatssecretaris Dijksma dat ontvangen schenkingen geen invloed hebben op het recht op kinderopvangtoeslag, maar een uitlating naar aanleiding van een rekenvoorbeeld vermeld op een website. Vermeld wordt immers dat de Staatssecretaris op basis van het rekenvoorbeeld geen uitspraak kan doen of er sprake is van oneigenlijk gebruik. Eiseres heeft op grond van de uitlating van de Staatssecretaris niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft voorts verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 6 maart 1991, BNB 1991/146 en 17 februari 1954, BNB 1954/140. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het systeem van de kinderopvangtoeslag er vanuit gaat dat er een tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt. Hetgeen is bepaald in voorgenoemde arresten is derhalve niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie en leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag dan ook terecht op nihil vastgesteld.
14.
Het standpunt van eiseres dat het recht op kinderopvangtoeslag moet worden berekend naar een verlaagd uurtarief, kan evenmin worden gevolgd nu de kinderopvangtoeslag onder meer wordt bepaald aan de hand van de aan de opvang ten grondslag liggende overeenkomst en er geen overeenkomst is op grond waarvan een lagere kostenvergoeding is verschuldigd.
15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de kinderopvangtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. -
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.