ECLI:NL:RBSGR:2012:29518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
11/37102 tot en met 11/37105
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische eisers afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst

In deze zaak hebben eisers, allen van Russische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvragen zijn door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen op 20 oktober 2011, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd ter ondersteuning van hun asielrelaas. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat zij niet in staat waren om bepaalde documenten te overleggen die essentieel waren voor hun aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 februari 2012, waarbij eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en de IND vertegenwoordigd was door een ambtenaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de IND de aanvragen van eisers op onjuiste gronden had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eisers ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de IND niet had aangetoond dat het ontbreken van bepaalde documenten aan eisers was toe te rekenen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de IND vernietigd en geoordeeld dat de aanvragen opnieuw beoordeeld moesten worden, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank heeft de IND ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 juni 2012, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummers: Awb 11/37102 en 11/37103 en 11/37104 en 11/37105
Uitspraak in de geschillen tussen:
Eisers
allen van Russische nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen.
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda, ambtenaar ten departemente.

1.Ontstaan en loop van het geschil

1.1.
Op 28 april 2010 hebben eisers een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. De door eiseres ingediende asielaanvraag geldt mede ten behoeve van de vijf minderjarige kinderen. Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 20 oktober 2011 afwijzend op de aanvragen beslist.
1.2.
Op 16 november 2011 hebben eisers hiertegen, ieder afzonderlijk, beroep ingesteld. Bij schrijven van 29 december 2011 en 13 februari 2012 zijn de gronden van het beroep ingediend.
1.3.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij schrijven van 14 februari 2012 nadere stukken ingediend ter completering van het dossier alsmede medegedeeld geen schriftelijk verweer te voeren.
1.4.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2012. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

2.Rechtsoverwegingen

Feiten en standpunten van partijen
4.1.
Eisers hebben ter ondersteuning van hun aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eisers zijn burgers van Rusland en hebben een van eiser afhankelijk asielrelaas. Eiser heeft samengevat het volgende verklaard. Op verzoek van zijn neef heeft eiser in maart 2008 onderdak geboden aan een Tsjetsjeens gezin. Op 20 augustus 2008 is dit Tsjetsjeense gezin tijdens een inval door onbekende gewapende mannen opgepakt en meegenomen. Ook de neef van eiser is op dezelfde dag in zijn eigen huis opgepakt en meegenomen. Eiser heeft aan een wijkagent gevraagd waarom zijn neef en het Tsjetsjeense gezin zijn opgepakt. De volgende dag heeft de wijkagent aan eiser gemeld dat zijn neef en het Tsjetsjeense gezin niet meer in Ingoesjetië zijn. Ook heeft de wijkagent gezegd dat eiser niet meer bij de autoriteiten naar het voorval moet informeren. Onbekende gewapende mannen zijn gedurende drie maanden daarna nog ongeveer negen keer het huis van eiser binnengevallen. Eiser woonde op dat moment al niet meer thuis, maar verbleef bij zijn zussen. Bij deze invallen hebben de gewapende mannen tegen de gezinsleden van eiser gezegd dat ze eiser zoeken omdat hij samenwerkt met de (
naam groepering). Eiser veronderstelt dat de Russische autoriteiten achter de invallen zitten. Intussen heeft eiseres drie maal een officiële oproep ontvangen, gericht aan eiser om als verdachte te verschijnen voor de rechtbank. Eiser veronderstelt dat hij is opgeroepen omdat hij verdacht wordt van samenwerking met (
naam groepering), die, volgens hem, in zijn land gelijkgesteld worden aan terroristen. Eiser is na de eerste oproep bij zijn zussen ondergedoken. Direct na de laatste inval op 20 november 2008 hebben eisers besloten hun verblijf te verplaatsen naar de woning van de moeder van eiseres. Een maand daarna hebben eisers het land van herkomst verlaten.
4.2.
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers, omdat zij toerekenbaar geen reisdocumenten hebben overgelegd. Daarnaast hebben eisers toerekenbaar onvoldoende documenten overgelegd ter staving van hun asielrelaas. Vorenstaande betekent dat van het relaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan om het geloofwaardig te achten. Verweerder heeft opgemerkt dat het niet aannemelijk is dat eisers hun land van herkomst hebben verlaten vanwege de gestelde gebeurtenissen die op 20 augustus 2008, en daarna, hebben plaatsgevonden. Immers zo overweegt verweerder, blijkens de stempels in de door eisers overgelegde binnenlandse Russische paspoorten, zijn aan eisers op 1 en 4 augustus 2008 door de Russische autoriteiten paspoorten afgegeven die hen in staat stelden naar het buitenland te reizen. Derhalve bestaat bij verweerder het sterke vermoeden dat eisers reeds vóór 20 augustus 2008 plannen hadden om naar het buitenland te reizen. Reeds hierom zijn bij verweerder twijfels ontstaan omtrent de geloofwaardigheid van de verklaringen die eisers over de gebeurtenissen hebben afgelegd.
Verweerder heeft voorts overwogen dat gezien de frequentie van tegenstrijdige verklaringen en de stelligheid waarmee de verklaringen in de diverse gehoren zijn gedaan door de verschillende familieleden, geen sprake meer is van een ingeslopen fout of een verwisseling van een datum. Verweerder heeft overwogen dat de tegenstrijdige verklaringen van een dusdanige omvang zijn dat die niet zondermeer uitgewist kunnen worden in correcties en aanvullingen.
Verweerder houdt vast aan het uitgangspunt dat zij hanteert dat het afleggen van tegenstrijdige verklaringen niet wijst op geloofwaardigheid maar op ongeloofwaardigheid. Verweerder heeft in de bestreden besluiten voorbeelden gegeven van tegenstrijdige en daarmee ongeloofwaardige verklaringen.
2.3.
In de gronden van beroep van 29 december 2011 hebben eisers verwezen naar de zienswijzen van 19 oktober 2010 en 29 september 2011 en verzocht die als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast hebben eisers het volgende aangevoerd. Eisers betwisten dat het aan hen is toe te rekenen dat zij niet beschikken over de door de Poolse autoriteiten ingenomen identiteitsdocumenten. Voorts stellen zij dat het op de weg van verweerder ligt deze documenten op te vragen en betwisten eisers dat de documenten die zij niet hebben kunnen overleggen essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvragen, zoals de treinkaartjes en de eerste oproep, tevens dagvaarding genoemd. Verweerder heeft ook geen specifiek belang genoemd bij de beschikbaarheid van juist deze documenten. Eisers stellen dat zij concrete en verifieerbare informatie over de door hen gevolgde reisroute hebben gegeven. Om die reden kan niet worden gesteld dat zij niet bereid waren om mee te werken aan de vaststelling van hun reisroute. Om die reden is het ook niet redelijk om het ontbreken van de reisdocumenten tegen te werpen. Dat eisers wordt tegengeworpen dat er onvoldoende documenten zijn overgelegd ter ondersteuning van het asielrelaas nu de eerste oproep niet is overgelegd is onredelijk. Verweerder heeft niet aangevoerd waarom het ontbreken van dit document relevant is voor de beoordeling. Omdat het in casu geen herhaalde aanvragen betreft dient verweerder van de echtheid van de twee wel overgelegde oproepen uit te gaan, indien de Kmar wegens gebrek aan referentiemateriaal hieromtrent geen mededeling kan doen. Eisers wijzen erop dat eiser in deze oproepen als verdachte wordt aangemerkt. Verweerder heeft een onderzoeksplicht en is de aangewezen procespartij een onderzoek te entameren omtrent de nadere omstandigheden van de verdenking tegen eiser. Voorts menen eisers dat hun relaas, ondanks de onjuist aangelegde toets van de positieve overtuigingskracht, wel positief overtuigt. Wat eisers betreft zijn de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden geen tegenstrijdigheden op relevant niveau.
Hun onderlinge verklaringen zijn op hoofdpunten gelijkluidend en overtuigen om die reden juist wel positief. Zijdens eisers is gewezen op uitkomsten van onderzoeken naar de werking van het geheugen en wetenschappelijke studies over de rol van de psyche bij bijzondere gebeurtenissen. Zijdens eisers wordt hierbij met name het artikel over de zogenaamde “Weapon focus” relevant geacht voor het relaas van eisers. Eisers hebben voorts gewezen op een reportage over hun land van herkomst, gemaakt voor het programma “People and Power” van de zender Al Jazeera. Daaruit blijkt duidelijk dat de door eisers beschreven feiten zich in het woongebied van eisers herhaaldelijk voordoen. De verdenking dat eiser banden had met de (
naam groepering) en in ieder geval aan hen onderdak heeft geboden kan serieuze problemen opleveren zoals ook blijkt uit het ambtsbericht inzake de Noordelijke Kaukasus van april 2010. Eisers verwijzen hierbij naar paragraaf 3.4.8.
Eisers handhaven hun stelling dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de a- dan wel de b-grond van artikel 29 Vw 2000. Voorts is er sprake van ernstige trauma’s, waarvoor zij ook onder behandeling staan. Eisers menen dan ook dat er recht bestaat op inwilliging van de aanvragen op de c-grond van artikel 29, lid 1, Vw 2000.
In de aanvulling van de gronden van het beroep van 13 februari 2012 hebben eisers onder meer de actuele situatie genoemd. Daarbij is zijdens eisers gewezen op een uitzending op de Russische televisie waarin aandacht is geschonken aan de arrestatie van een neef van eiser, (
naam neef). Bij nader onderzoek naar wapens en/of munitie is niet alleen de woning van de neef (
naam neefi)doorzocht, maar ook de woningen van andere familieleden, waaronder zelfs de woning van eisers.
Beoordeling van het beroep
2.4.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5.
Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 dient een vreemdeling zijn documenten zorgvuldig te bewaren. Als de asielzoeker in Nederland, of in enig ander land waar hij reeds veilig was, zijn documenten verliest, is in beginsel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten. Met betrekking tot de reisroute, staat in het beleid dat het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen. Ook op zichzelf geloofwaardige verklaringen omtrent het kwijtraken van documenten, impliceren niet automatisch dat de asielzoeker in het geheel geen (reis)bescheiden meer in zijn bezit heeft. Voorts is in het beleid aangegeven dat de geloofwaardigheid van een vluchtrelaas in ieder geval groter is wanneer de gestelde feiten worden onderbouwd met documenten, zoals arrestatiebevelen, artikelen in kranten of oproepen van rechtbanken en dergelijke.
Wanneer het vluchtrelaas (ook) niet wordt onderbouwd met documenten moet de asielzoeker aannemelijk maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Gezien voornoemd beleid heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan eisers is toe te rekenen dat zij geen reisdocumenten hebben overgelegd en dat zij onvoldoende asielgerelateerde documenten hebben overgelegd. Niet aannemelijk is geworden dat eisers niet in staat waren om de grensoverschrijdingsdocumenten van de Poolse autoriteiten terug te krijgen en geen ander al dan niet indicatief bewijs van de reis te overleggen. Anders dan eisers stellen ligt het niet op de weg van verweerder om deze documenten bij de Poolse autoriteiten op te vragen. Het is immers op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000 aan eisers om hun asielrelaas en reisroute met documenten te staven. Voorts is toerekenbaar dat eiser de voor de reis van Rusland naar Polen gebruikte treintickets heeft weggegooid. Aangaande het ontbreken van de eerste oproep om als verdachte te verschijnen voor de districtsrechtbank in (
naam plaats) is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit toerekenbaar is. Eiser heeft hierover verklaard dat hij dit document niet heeft meegenomen en dat dit document wellicht nog in zijn woning in het land van herkomst ligt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet afdoende heeft verklaard waarom hij het document niet heeft meegenomen. Weliswaar hebben eisers wel twee andere oproepen overgelegd, maar verweerder heeft voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas in redelijkheid de eerste oproep tevens van belang kunnen achten.
2.6.
Nu van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000 sprake is, zal, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, AbRS (onder meer de uitspraak van 11 december 2009, 200904257/1, LJN: BK 8672) kan reeds een enkel(e) hiaat, vaagheid, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom leiden dat daarvan geen sprake is.
2.7.
Verweerder heeft in de eerste plaats de omstandigheid dat eisers begin augustus 2008 paspoorten hebben aangevraagd en gekregen opmerkelijk geacht, gelet op de kort nadien ontstane gestelde problemen. Uit de overwegingen en de toelichting daarop van verweerders gemachtigde ter zitting blijkt echter dat deze omstandigheid niet zelfstandig dragend is voor de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers.
2.8.
Anders dan verweerder stelt, heeft eiser geen wisselende verklaringen afgelegd omtrent het doel van de invallen. Weliswaar staat op pagina 8 van het verslag van het nader gehoor van eiser dat geen reden is gegeven voor de inval en staat op pagina 13 van het verslag van het nader gehoor van eiser dat hij van zijn vrouw begreep dat ze zeiden dat hij (
naam lid groepering) is, maar de verklaring op pagina 8 heeft betrekking op de eerste inval van 20 augustus 2008 en de verklaring op pagina 13 heeft betrekking op latere invallen.
2.9.
Anders dan verweerder stelt, hebben eisers evenmin tegenstrijdig verklaard over het aantal invallen in het huis door onbekende gewapende mannen. De verklaring van eiser dat de gewapende mannen gedurende drie maanden
ongeveerdrie keer per maand zijn huis binnenvielen en dat ze daarom
ongeveernegen keer langs zijn gekomen, is niet tegenstrijdig met de verklaring van eiseres dat de gewapende mannen in de maand september drie maal het huis zijn binnengevallen, in de maand oktober twee maal en ten slotte in de maand november één maal, daarbij in aanmerking genomen dat eiseres ook heeft verklaard over de inval op 20 augustus 2008.
2.10.
Zoals verweerder terecht opmerkt, zijn de verklaringen van eiser wel tegenstrijdig met de verklaringen van zijn zoon (
naam zoon) voor wat betreft het moment dat eiser de woning heeft verlaten. Deze tegenstrijdigheid heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter in redelijkheid niet zonder nadere motivering kunnen tegenwerpen. Weliswaar heeft (
naam zoon) meerdere keren bevestigd dat eiser na de eerste inval op 20 augustus 2008 niet meer thuis heeft geslapen of verbleven, maar daar tegenover staat de leeftijd van (
naam zoon) ten tijde van de gebeurtenis, 13 jaar, de ingrijpende gebeurtenissen die daarop volgend volgens het relaas hebben plaatsgevonden en het tijdsverloop van zo’n twee jaar tussen de gebeurtenissen en het gehoor van (
naam zoon). De rechtbank betrekt daarbij de door eisers overgelegde documentatie omtrent de werking van het geheugen, in het bijzonder wanneer sprake is geweest van een gebeurtenis waarbij wapens zijn gebruikt.
2.11.
Anders dan verweerder stelt, heeft eiseres niet tegenstrijdig met haar oudste zoon (
naam oudste zoon) verklaard over haar vertrek met de kinderen. Eiseres heeft immers niet verklaard dat zij direct de volgende ochtend na de laatste inval het huis heeft verlaten en naar haar moeder is vertrokken. Zij heeft verklaard dat de laatste aanval
ongeveer20 november was en dat zij na de laatste inval op 21 november 2008 met de kinderen naar haar moeder is gegaan (pagina 8 van het verslag van het nader gehoor van eiseres). Deze verklaring is op zich niet tegenstrijdig met de verklaring van (
naam oudstezoon) dat hij en het gezin na de laatste inval nog twee of drie dagen thuis hebben verbleven voordat zij naar hun oma vertrokken om daar onder te duiken.
2.12.
Anders dan verweerder stelt, heeft eiser geen vage en summiere verklaringen afgelegd over de inhoud van zijn gesprek met de wijkagent. Eiser heeft gedetailleerd verklaard over dit gesprek. Dat eiser uit het gesprek met de wijkagent niet heeft kunnen opmaken welke verdenking concreet op hem rustte, maakt de verklaringen van eiser over het gesprek met de wijkagent niet vaag. Eiser heeft ook niet verklaard dat de wijkagent heeft gezegd dat hij werd verdacht omdat hij onderdak had geboden aan (
naam groepering). Dit betreft een veronderstelling van eiser, die gebaseerd is op een hint van de wijkagent. De verklaringen van eiser over zijn gesprek met de wijkagent zijn ook niet tegenstrijdig met de verklaringen van eiseres hierover, die louter heeft verklaard wat zij van eiser heeft begrepen.
2.13.
Ten slotte heeft verweerder tegengeworpen dat eiser niet door persoonlijke navraag, dan wel door navraag van zijn familieleden, in staat is gebleken om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over de reden van een dergelijke serieuze verdenking aan zijn adres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet zonder nadere motivering enkel op deze grond het relaas ongeloofwaardig kunnen achten. Van belang daarbij is dat de broers van verzoeker wel pogingen hebben ondernomen om de verdenking te achterhalen, waarbij gewicht toekomt aan de risico’s die hieraan verbonden zijn gelet op de informatie over het land van herkomst zoals door eisers naar voren gebracht en door verweerder onbetwist is gelaten.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft. Dit heeft tot gevolg dat ook niet deugdelijk is gemotiveerd waarom geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat wel wordt gevolgd dat eiser als verdachte is opgeroepen, maar dat zijn veronderstelling dat hij wordt verdacht van banden met de (
naam groepering) niet wordt gevolgd. Deze veronderstelling van eiser wordt wel ondersteund, maar inderdaad niet bevestigd door de twee overgelegde oproepen om als verdachte te verschijnen voor de districtsrechtbank in (
naam plaats). Uit de oproepen blijkt namelijk niet dat eiser wordt verdacht van (
naam groepering) of samenwerking met (
naam groepering). Verweerder volgt eisers veronderstelling niet omdat eisers veronderstelling is gebaseerd op de verklaringen omtrent de invallen die verweerder niet geloofwaardig acht.
Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom deze verklaringen geen positieve overtuigingskracht hebben, kan de omstandigheid dat het hier gaat om een veronderstelling niet zonder nadere motivering leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Voorts blijkt uit het bestreden besluit niet dat de enkele omstandigheid dat eisers op legale wijze zijn uitgereisd voor verweerder reeds redengevend is om geen gegronde vrees voor vervolging aan te nemen.
2.15.
Wat betreft de vraag of eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, is in de bestreden besluiten overwogen dat voor zover eisers al problemen zouden ondervinden in de regio van herkomst, te weten Ingoesjetië, dat niet betekent dat zij zich niet in de overige delen van de Russische Federatie zouden kunnen vestigen. Dit subsidiaire standpunt van verweerder is door eisers niet bestreden. Eisers hebben echter terecht opgemerkt dat verweerder dit subsidaire standpunt niet heeft tegengeworpen voor wat betreft de door eisers gestelde vrees voor vervolging. Bij het opnieuw voorzien in de zaak zal verweerder deze vrees opnieuw moeten beoordelen.
2.16.
De beroepen van eisers zijn gegrond. De overige beroepsgronden, met name betreffende de gezondheidssituatie van eisers, behoeven derhalve thans geen bespreking meer. De bestreden besluiten van 20 oktober 2011 worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw de geloofwaardigheid van het relaas van eisers dienen te beoordelen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Vervolgens zal verweerder moeten beoordelen of er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging ondanks dat niet in geschil is dat eisers hun land van herkomst legaal hebben verlaten.
2.17.
Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- [1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting ].

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de door eisers ingestelde beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 20 oktober 2011;
- bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst, in aanwezigheid van J.A.B. Peterse, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: