ECLI:NL:RBSGR:2012:3063

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-33036
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 Vw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een 58-jarige man van Iraanse nationaliteit, had verzocht om opschorting van zijn vertrek uit Nederland op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing door de minister voor Immigratie en Asiel van zijn aanvraag om opschorting van vertrek, waarbij verweerder zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 5 januari 2012. Verzoeker stelde dat zijn gezondheidssituatie, waaronder draaiduizeligheid en verlammingsverschijnselen, hem ongeschikt maakte om te reizen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de beslissing op zijn beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om tot uitzetting over te gaan. De rechter benadrukte dat de informatie van de neuroloog, die verzoeker had behandeld, niet voldoende was beoordeeld door de BMA-arts. Hierdoor was er onvoldoende duidelijkheid over de medische situatie van verzoeker en of hij in staat was om te reizen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbood verweerder om verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat er op het beroep was beslist.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,- en moest het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 11/33036
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [1953], van Iraanse nationaliteit, verzoeker,

(gemachtigde: mr. S. Coenen)
en
de minister voor Immigratie en Asiel, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonk)
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoeker om opschorting van vertrek met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 12 januari 2012 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012. Namens verzoeker is verschenen zijn dochter, [dochter], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2.
Bij deze beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen met verwijzing naar het advies van zijn Bureau Medische Advisering (BMA) van
5 januari 2012. Volgens het advies van BMA levert het uitblijven van behandeling van verzoeker geen medische noodzaak op en kan verzoeker medisch gezien reizen. Voorts heeft verweerder gesteld dat geen aanleiding bestaat tot het instellen van nader onderzoek, aangezien niet gebleken is van veranderde (medische) omstandigheden bij verzoeker. Er is, aldus verweerder, thans geen grond aanwezig om te twijfelen aan de actualiteit van de conclusies van het advies van BMA van 5 januari 2012.
4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het advies van BMA van 5 januari 2012 niet juist is omdat het is achterhaald. Verzoeker is nadien opnieuw opgenomen geweest in het ziekenhuis in verband met draaiduizeligheidsklachten en verlammingsverschijnselen. Verzoeker heeft hiertoe verwezen naar de brief van 6 februari 2012 van het Medisch Centrum Alkmaar. Verzoeker stelt dat zijn medische situatie zodanig is, dat hij niet kan reizen. Hij heeft nieuwe gezondheidsklachten ontwikkeld waarvoor medische behandeling noodzakelijk is.
5.
Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
6.
Tussen partijen is in geschil of verweerder zich er voldoende van heeft vergewist of verzoeker momenteel medisch gezien in staat is om te reizen.
7.
Het BMA-advies dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn BMA-adviezen deskundigenadviezen waarvan, indien zij op inzichtelijke, onpartijdige en objectieve wijze zijn opgesteld, verweerder bij zijn besluitvorming in beginsel mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
8.
Uit het BMA advies van 5 januari 2012 blijkt dat verzoeker bekend is met hartklachten (coronairsclerose), waarvoor hij wordt behandeld met medicatie. Op 28 oktober 2011 heeft verzoeker in het AMC een bypassoperatie ondergaan. Op 1 november 2011 is verzoeker in goede conditie overgeplaatst naar de verpleegafdeling cardiologie van het Alkmaar MC en op 4 november 2011 is hij na een succesvolle revalidatie ontslagen. Verzoeker is aangemeld voor verdere hartrevalidatie. Controles op de poli cardiologie zijn langdurig nodig. Het uitblijven van behandeling leidt volgens de BMA-arts niet tot een medische noodsituatie op korte termijn. De bloeddruk wordt dan wel hoger maar dat heeft op korte termijn geen gevaarlijke consequenties. Voor het niet innemen van de antistolling (lichte vorm hiervan) wordt ook geen direct gevaarlijke cosequenties verwacht. Hetzelfde geldt voor de maagzuurremmer. Het uitblijven van het nog geplande hartrevalidatieprogramma heeft ook geen consequenties ten aanzien van het optreden van een noodsituatie. Gezien de medische inzichten acht de BMA-arts verzoeker in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen en heeft hij geen aanwijzingen dat enig medische voorziening noodzakelijk is.
9.
Uit de door verzoeker overgelegde brief van 6 februari 2012 van de neuroloog
dr. A. Winogrodzka van het MC Alkmaar blijkt, onder meer, het volgende.
(…)
“Patiënt heeft in oktober 2011 een CABG ondergaan. Sindsdien ervaart hij dagelijks aanvallen van draaiduizeligheid optredend tot wel tien keer per dag. Verergering treedt op in de ochtend en bij stress, liggen en ogen sluiten verminderd de klachten. Hiernaast bestaat er subjectief krachtsverlies aan de linker arm en been in combinatie met een verminderd gevoel aan deze zijde. Er is geen sprake van anders zien, anders praten, krachtsverlies aan de rechterzijde.
(…)
Patiënt wordt opgenomen ter observatie. Er werd geen duidelijke neurologische oorzaak gevonden voor zijn klachten met name geen aanwijzingen voor een (ischemisch) CVA. De klachten imponeren functioneel. Daarbij staat de duizeligheid op de voorgrond. In verband met de huidige ernstige psychosociale problematiek is de psychiater in consult geweest, die aanwijzingen vond voor een psychosomatoforme stoornis, posttraumatische stressstoornis en depressie. Verder diagnostiek hierna zal poliklinisch plaatsvinden. Tijdens de opname is patiënt begeleid door de fysiotherapeut en maatschappelijk werk. De revalidatiearts is in consult geweest, die geconcludeerd heeft dat patiënt veilig kan lopen en perifere fysiotherapie geadviseerd heeft. Patiënt zal naar huis worden ontslagen. Hij heeft een poliklinische afspraak bij de KNO arts voor verdere evaluatie van zijn duizeligheidklachten.

Conclusie:

58
jarige man met duizeligheid, subjectief krachtsverlies en verminderd gevoel zonder duidelijke structurele neurologische oorzaak.” (…)
10.
De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op de hiervoor genoemde informatie van de neuroloog over verzoekers gezondheidssituatie thans niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat hetgeen door verzoeker is gesteld met betrekking tot zijn medische klachten, niet kan worden gekwalificeerd als een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA advies, zoals verweerder heeft betoogd. Immers, zonder een nadere beoordeling van de informatie van de neuroloog door de BMA-arts of een eigen medisch onderzoek van de medisch adviseur, is onduidelijk of de conclusies van het BMA advies van 5 januari 2012 met betrekking tot de uitzetting van verzoeker nog onverkort gelden. Dat uit de informatie van de neuroloog volgt dat de medicatie van verzoeker ongewijzigd is en dat er geen neurologische oorzaken zijn gevonden voor verzoekers klachten, vindt de rechtbank, anders dan verweerder, onvoldoende argument om de informatie die verzoeker thans heeft overgelegd niet voor leggen aan de BMA-arts, te meer nu het een medische beoordeling betreft. Verweerder heeft in zoverre niet voldaan aan zijn vergewisplicht. Nu verzoeker, naar zijn dochter op zitting heeft verklaard, binnenkort zal worden onderzocht door een KNO-arts en hij bovendien voor zijn psychische klachten is doorverwezen voor behandeling door een psycholoog, valt voorts niet uit te sluiten dat door de BMA-arts nader bekeken zal moeten worden of deze klachten mogelijk leiden tot een medische noodsituatie en of hiervoor eventueel een behandeling in zijn land van herkomst mogelijk is en waaruit deze behandeling bestaat. Deze vragen zijn vooralsnog niet door de BMA-arts beantwoord. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat thans nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag of verzoeker medisch gezien kan reizen. Het betoog van verzoeker slaagt.
11.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het belang van verzoeker om de beslissing op het beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om tot uitzetting van verzoeker over te gaan. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden toegewezen.
12.
In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8.84, vierde lid, van de Awb juncto artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
13.
De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht
ad € 152,- zal vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.