Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 406961 / KG ZA 11-1324
Vonnis in kort geding van 5 januari 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. van de Laar te Eindhoven,
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij arrest van 29 juni 2009 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, wegens medeplegen van poging tot doodslag. Aan eiser zijn in die strafzaak drie schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in totaal € 20.155,06, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 194 dagen vervangende hechtenis. Eiser en twee mededaders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van deze schadevergoeding.
1.2. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB) heeft eiser bij brief van 24 augustus 2009 verzocht de schadevergoedingen te voldoen.
1.3. Bij brief van 27 augustus 2009 heeft eiser verzocht om een betalingsregeling van € 18,-- per maand.
1.4. Het CJIB heeft bij brief van 1 september 2009 ingestemd met een voorlopige betalingsregeling in zes maandelijkse termijnen van € 18,--.
1.5. Eiser heeft bij brief van 17 december 2009 aan het CJIB gemeld het termijnbedrag te kunnen verhogen naar € 50,-- per maand. Bij brief van 5 januari 2010 is het CJIB akkoord gegaan met een nieuwe voorlopige betalingsregeling voor zes maanden van € 50,-- per maand.
1.6. Bij brief van 28 juni 2010 is het CJIB op verzoek van eiser akkoord gegaan met een nieuwe voorlopige betalingsregeling van € 75,-- per maand voor de duur van zes maanden.
1.7. Eiser heeft bij brief van 22 december 2010 verzocht om verlenging van de betalingsregeling met zes maanden. Het CJIB heeft in eerste instantie dit verzoek afgewezen, omdat het openstaande bedrag van € 21.075,90 binnen zesendertig maanden betaald moest zijn. Dit komt neer op een maandelijks bedrag van € 1.170,88.
1.8. Bij brief van 21 maart 2011 is het CJIB toch akkoord gegaan met een nieuwe betalingsregeling. In de brief staat, voor zover van belang, het volgende:
"(...)
Verder bericht ik u dat ik bereid ben om cliënt een voorlopige betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen van € 75,00 toe te staan. (...)
Ik wijs uw cliënt erop dat zij er in de genoemde periode van zes maanden alles aan dient te doen om het nieuw af te spreken aflossingsbedrag hoger te laten uitvallen danwel bijvoorbeeld via een lening of bij vrienden/familie een bedrag te lenen wat in één keer kan worden afgelost.
(...)
Volledigheidshalve bericht ik u dat een betalingsregeling binnen 36 maanden gerealiseerd dient te zijn na het ondergaan van detentie. (Einddatum: 11-03-2011).
Dit is de maximale termijn die is toegestaan conform het betalingsregelingenbeleid van het CJIB.
(...)".
1.9. Bij brief van 26 augustus 2011 is namens eiser verzocht de betalingsregeling van € 75,-- per maand te verlengen, omdat de financiële situatie van eiser was verslechterd vanwege het feit dat zijn arbeidsovereenkomst niet was verlengd.
1.10. Bij brief van 8 september 2011 heeft het CJIB het verzoek van eiser van 26 augustus 2011 afgewezen, omdat daarmee niet binnen de gestelde termijn van zesendertig maanden het openstaande bedrag volledig zou worden afbetaald.
1.11. Bij brief van 12 september 2011 heeft het CJIB eiser aangeschreven het volledige openstaande bedrag te voldoen. Op 27 oktober 2011 heeft het CJIB een eerste aanmaning verstuurd. De tweede aanmaning is op 12 december 2011 verstuurd. Het openstaande bedrag, inclusief wettelijke rente en verhogingen, is thans € 23.709,68.
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden executiemaatregelen tegen hem te nemen ter zake van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, althans gedaagde te verbieden om vervangende hechtenis op te leggen, althans gedaagde te verbieden om meer dan € 75,-- maandelijks van eiser te vorderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door geen reële afbetalingsregeling met eiser te willen aangaan, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van eiser. Gedaagde houdt onvoldoende rekening met de belangen van eiser. Eiser is niet betalingsonwillig, maar betalingsonmachtig. Hij ontvangt alleen een werkeloosheidsuitkering. Daarnaast heeft hij geen opleiding en zal, indien hij werk vindt, niet een hoog salaris verdienen. De door het CJIB voorgestelde betalingsregeling van een bedrag van € 1.170,88 per maand gedurende zesendertig maanden is dan ook geen reëel voorstel voor hem. De onderhavige situatie is duidelijk een schrijnende situatie zoals bedoeld in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473) (hierna: de Aanwijzing). Door de hechtenis zal eiser niet in staat zijn om een baan te vinden teneinde aan de schadevergoedingsmaatregelen te kunnen voldoen.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft als verstrekkendst verweer aangevoerd dat de vordering tot verbod van de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen van eiser spoedeisend belang ontbeert, nu gedaagde nog geen concreet voornemen heeft om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Anders dan gedaagde heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft gesteld om te kunnen worden ontvangen in deze vordering. Zo is gesteld dat gedaagde dreigt onrechtmatig te handelen indien hij overgaat tot tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen. Die dreiging is reëel nu eiser zelf stelt geen vermogen te hebben om de schadevergoedingen te kunnen betalen, op grond waarvan gedaagde zeer waarschijnlijk het executietraject zal inzetten. Dit verweer faalt derhalve.
3.2. Kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door niet een reële afbetalingsregeling met eiser ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen te treffen met als gevolg dat de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd zal gaan worden.
3.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van gedaagde, is het CJIB belast met onder meer de executie van rechterlijke beslissingen waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.4. Uit artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De wijze waarop het CJIB schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer legt was voorheen neergelegd in 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' en thans in de Aanwijzing voornoemd. Met betrekking tot betalingsregelingen bepaalt dit beleid, dat de afgelopen jaren op dat punt - voor zover in deze zaak van belang - geen relevante wijzigingen heeft ondergaan, dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Uit bijlage 3 bij de Aanwijzing volgt dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel twaalf maanden bedraagt, maar dat deze termijn in bijzondere gevallen kan worden verlengd tot zesendertig maanden. In uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan ook van de termijn van zesendertig maanden worden afgeweken, zo vermeldt de Aanwijzing. Gesteld noch gebleken is dat dit beleid onrechtmatig is. Onderzocht moet dan ook worden of dit beleid op juiste wijze is toegepast.
3.5. Niet in geschil is de hoogte van de openstaande vordering. Vaststaat voorts dat eiser deze vordering niet tijdig zal kunnen voldoen indien hij € 75,-- per maand blijft betalen, zodat hij weet dat alsdan de incassoprocedure zal worden vervolgd. Gedaagde heeft terecht als verweer aangevoerd dat de laatst voorgestelde termijnbetalingsregeling, van maximaal € 75,-- per maand, niet in verhouding staat tot de hoogte van de openstaande vordering, die - inclusief wettelijke verhogingen - thans € 23.709,68 bedraagt. Een en ander leidt tot een zeer langdurige afbetalingsregeling van meer dan zesentwintig jaar en verhoudt zich mitsdien in het geheel niet tot het beleid van het CJIB zoals neergelegd in de Aanwijzing. Dit is ook bij brief van 21 maart 2011, hiervoor deels weergegeven onder 1.8, expliciet aan eiser meegedeeld. Dat door eiser niet meer opgebracht kan worden, omdat hij thans alleen een uitkering geniet, komt voor zijn eigen rekening en risico. Overigens is gesteld noch gebleken dat eiser op korte termijn een dienstbetrekking zal vinden met een salaris dat toereikend is om de maandelijkse aflossing van minimaal € 1.170,88 te kunnen voldoen.
3.6. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in geval van betalingsonmacht kan op grond van vaste jurisprudentie niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd, vormt betalingsonmacht in geval van een schadevergoedingsmaatregel, anders dan bij de ontnemingsmaatregel, geen grond om af te zien van vervangende hechtenis.
3.7. Voor een in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel te treffen betalingsregeling geldt dat deze binnen een redelijke termijn dient te leiden tot volledige voldoening van die schadevergoedingsmaatregel (vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 30 143, nr. 19). Dat hier sprake is van een schrijnende situatie in de zin van de Aanwijzing is onvoldoende gebleken. Eiser heeft wat dat betreft alleen gewezen op zijn betalingsonmacht. Ook de omstandigheid dat de mededaders moeten meebetalen aan de schadevergoedingen kan eiser niet baten, nu de schadevergoedingen hoofdelijk zijn opgelegd.
3.8. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde niet onrechtmatig handelt jegens eiser door geen nieuwe betalingsregeling overeen te komen en, indien eiser geen verhaal biedt, de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vorderingen van eiser worden daarom afgewezen.
3.9. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2012.