beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/57
zaak-/rekestnummer: 408590 / HA RK 11-745
zaak-/rolnummer hoofdzaak: 1099173 / RL EXPL 11-25908
datum beschikking: 9 januari 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[advocatenkantoor] B.V.,
voorheen genaamd '[naam]',
(verder te noemen '[advocatenkantoor]'),
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
verzoekster,
advocaat mr. F.R. Hage te Maastricht,
[A],
(verder te noemen '[A]')
wonende te [woonplaats],
strekkende tot wraking van:
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
(verder te noemen 'de kantonrechter').
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1. Op 17 november 2011 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie na antwoord plaatsgevonden in de zaak van [advocatenkantoor] tegen [A]. In die procedure vordert [advocatenkantoor] betaling door [A] van een aantal declaraties wegens door [advocatenkantoor] voor [A] verrichte werkzaamheden als advocaat.
1.2. Namens [advocatenkantoor] is mr. [advocaat] op 17 november 2011 vanuit Sittard vertrokken om ter comparitie aanwezig te zijn. Door een stremming van het treinverkeer lukte het haar niet om tijdig (om 11.15 uur) aanwezig te zijn. Zij heeft dit telefonisch doorgegeven aan de griffier van de sector kanton. Nadat gebleken was dat [A] om 11.15 uur niet ter comparitie aanwezig was heeft de kantonrechter gebeld met mr. [advocaat]. In dat telefoongesprek is mr. [advocaat] medegedeeld dat zij, gelet op de omstandigheid dat [A] ook niet aanwezig was, niet meer ter comparitie behoefde te verschijnen en dat zij in de gelegenheid wordt gesteld bij akte te reageren op een brief van [A] van 1 november 2011. De zaak zou daartoe worden verwezen naar de rol van 24 november 2011.
1.3. Nadat de behandeling ter comparitie was gesloten is [A] alsnog verschenen. De kantonrechter heeft hem het vorenstaande medegedeeld, waarna [A] verklaarde graag een betalingsregeling met [advocatenkantoor] te willen treffen. De kantonrechter heeft vervolgens mr. [advocaat] telefonisch in kennis gesteld van de inhoud van haar gesprek met [A].
1.4. [advocatenkantoor] heeft ten slotte op 24 november 2011 een akte houdende verzoek tot wraking ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 19 december 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Mr. Hage is namens [advocatenkantoor] verschenen. Het wrakingsverzoek is door hem toegelicht.
3. Het standpunt van [advocatenkantoor].
3.1. [advocatenkantoor] voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat de kantonrechter heeft beslist dat mr. [advocaat] niet meer ter comparitie mocht verschijnen, terwijl [A] vervolgens wel ter zitting is toegelaten en aldaar in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren buiten aanwezigheid van de wederpartij. De kantonrechter heeft zich ook een mening gevormd naar aanleiding van hetgeen door [A] ter comparitie is gezegd. [advocatenkantoor] leidt dit af uit de opmerking van de kantonrechter - gedaan in het laatste telefoongesprek met mr. [advocaat] - dat zij [A] 'zielig' vond. Het optreden van de kantonrechter acht [advocatenkantoor] in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
3.2. [advocatenkantoor] voert voorts aan dat [A] zich niet heeft gehouden aan de door de kantonrechter gegeven voorschriften. Ondanks de mededeling van de griffier dat het niet de bedoeling is om een pleitnota of pleitaantekeningen op te stellen met als doel die in het geding te brengen, is het [A] toch toegestaan een uitvoerig processtuk gedagtekend 1 november 2011 met bijlagen in te dienen. [advocatenkantoor] heeft pas op 15 november 2011 afschrift ontvangen van bedoeld processtuk. De kantonrechter had het processtuk, gelet op het procesreglement, moeten weigeren; in elk geval had zij daar geen kennis van mogen nemen. De handelwijze van de kantonrechter leidt volgens [advocatenkantoor] tot de conclusie dat er geen sprake is van een behoorlijke rechtspleging als bedoeld in artikel 6 EVRM.
4. Het standpunt van de kantonrechter.
4.1. De kantonrechter is van oordeel dat er bij de gang van zaken rond de comparitie op 17 november 2011 geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden die raken aan de rechterlijke onpartijdigheid. Zij voert daartoe het volgende aan.
4.2. Zij heeft gehandeld vanuit de belangen van hoor en wederhoor en proceseconomie. Nadat haar gebleken was dat [A] niet ter comparitie aanwezig was heeft zij gebeld met mr. [advocaat] en haar medegedeeld dat [advocatenkantoor] in de gelegenheid zal worden gesteld om, in plaats van in de vorm van een mondelinge toelichting ter comparitie, alsnog bij akte te reageren. [advocatenkantoor] zou alsdan ook op de brief van [A] van 1 november 2011 kunnen reageren en desgewenst nog stukken in het geding kunnen brengen. Na het telefoongesprek is [A] alsnog verschenen en heeft zij hem de inhoud van haar telefoongesprek met mr. [advocaat] medegedeeld. [A] heeft vervolgens nog aangegeven dat hij een betalingsregeling wilde treffen. Zij heeft hem daarvoor verwezen naar [advocatenkantoor]. Ten slotte heeft zij vanuit het beginsel van hoor en wederhoor wederom telefonisch contact opgenomen met mr. [advocaat] om verslag te doen van hetgeen was voorgevallen. Zij heeft daarbij gezegd dat [A] een betalingsregeling wilde treffen. Zij bestrijdt dat zij daarbij heeft gezegd dat zij [A] zielig vond.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
5.4. De kantonrechter heeft, nadat haar was gebleken dat [A] niet ter comparitie aanwezig was en mr. [advocaat] had laten weten door een treinstremming niet tijdig aanwezig te zullen zijn, getracht een praktische oplossing te vinden. Mr. [advocaat] is in de gelegenheid gesteld om hetgeen zij ter zitting naar voren had willen brengen alsnog in de vorm van een akte aan de kantonrechter kenbaar te maken. Dit is mr. [advocaat] telefonisch medegedeeld voordat [A] alsnog was verschenen. [A] is vervolgens door de kantonrechter in kennis gesteld van de inhoud van het telefoongesprek van de kantonrechter met mr. [advocaat]. De verschijning van [A] en zijn mededeling dat hij een betalingsregeling wil treffen heeft de kantonrechter telefonisch aan mr. [advocaat] doorgegeven.
5.5. Hoewel de gang van zaken rond de comparitie achteraf gezien wellicht niet gelukkig is geweest, en het de voorkeur had genoten indien de telefoongesprekken en het gesprek met [A] niet door de kantonrechter maar door bijvoorbeeld de griffier gevoerd zouden zijn, is de wrakingskamer van oordeel dat één en ander niet kan leiden tot de conclusie dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn. Niet gesteld kan worden dat het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht is genomen. Beide partijen zijn over en weer volledig in kennis gesteld van hetgeen de kantonrechter telkens met de wederpartij heeft besproken.
5.6. Ook het gegeven dat de kantonrechter heeft kennis genomen van de inhoud van de brief van [A] van 1 november 2011 kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. [advocatenkantoor] heeft een afschrift van die brief ontvangen en is in de gelegenheid gesteld daarop inhoudelijk te reageren. Indien [advocatenkantoor] meent dat de brief van [A] gezien moet worden als een onregelmatig gedingstuk dat door de kantonrechter buiten beschouwing moet worden gelaten, kan zij dit kenbaar maken in de door haar nog te nemen akte. Daarop zal door de kantonrechter in dat geval nog moeten worden beslist.
5.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van de kantonrechter dient te worden afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [advocatenkantoor] p/a mr. F.R. Hage;
• [A];
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, J. Mendlik en D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2012.