Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 408227 / KG ZA 11-1404
Vonnis in kort geding van 13 januari 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Veolia Transport Nederland Openbaar Vervoer B.V., Concessie Haaglanden,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Veldman te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HTM Services B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Veolia' en 'HTM'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 22 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Veolia is een vervoersmaatschappij. Na een aanbestedingsprocedure voert Veolia sinds 30 augustus 2009 voor een periode van in ieder geval zes jaar het streek- en stadsvervoer uit in Delft en Zoetermeer. In het bestek van deze aanbesteding is de verplichting opgenomen dat het door de vervoersmaatschappij in te zetten busmaterieel op aardgas rijdt.
1.2. Het stadsvervoer in de gemeente 's-Gravenhage wordt verzorgd door HTM Personenvervoer N.V. (hierna: HTM Personenvervoer). HTM Personenvervoer is de bestuurder van HTM. De gemeente Den Haag is de enige aandeelhouder van HTM.
1.3. HTM Personenvervoer is eigenaar van een perceel grond gelegen aan de Telexstraat 3 te 's-Gravenhage (hierna: de Telexstraat). Op de Telexstraat zijn verschillende voorzieningen aanwezig, waaronder kantoorruimte, vergaderruimte, wachtruimten, stallingruimten voor bussen en een gasvulstation.
1.4. Namens HTM en 'Veolia Transport Veluwe B.V., Concessie Haaglanden' hebben de besturende vennootschappen eind september 2009 een contract ondertekend waarin is bepaald dat HTM tegen vergoeding aan Veolia vanaf 29 augustus 2009 onder meer de volgende diensten zal leveren: stalling, rijklaar maken en schadeherstel, aardgas tanken, huisvesting met kantoorruimte, vergaderruimte, opbergruimte en kantineruimte, medegebruik van wachtruimte en de versterkings- en veilingritten. In dat kader is onder meer afgesproken dat Veolia voor de dagelijkse stalling van haar bussen gebruik zal maken van het buiten- en binnenterrein van HTM aan de Telexstraat.
1.5. Artikel 13 van het contract bepaalt over de duur van de overeenkomst onder meer het volgende:
"De overeenkomst duurt voort tot en met 31 december 2011. Partijen evalueren de overeenkomst en overleggen over voortzetting van de overeenkomst, uiterlijk vanaf 1 juli 2011. Partijen hebben beiden een optie op voortzetting van de overeenkomst, waarbij Veolia de mogelijkheid heeft tot verlengen onder vergelijkbare voorwaarden als in onderhavig contract, met in achtneming van de afgesproken indexeringen. Echter, ten aanzien van gasleveranties geldt deze mogelijkheid niet, nu de overeenkomsten met betrekking tot levering van gas en beheer van het Aardgasvulstation slechts zeker zijn tot 31 december 2011.
Uiterlijk 30 september 2011 berichten partijen elkaar hun beslissing naar aanleiding van dat overleg. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de leveringen, prijzen en voorwaarden voor voortzetting van de overeenkomst, dan eindigt deze op 31 december 2011, zonder dat enige partij, althans voor wat betreft HTM indien het gaat om gebrek aan overeenstemming over wijzigingen met betrekking tot gasleveranties, wegens niet voortzetten van de overeenkomst tot enige schadevergoeding of compensatie van welke aard ook gehouden is.
Bij wijzigingen in de leveringen, de prijzen - anders dan de in deze overeenkomst bedoelde indexeringen - en de voorwaarden zullen partijen een gewijzigde overeenkomst overeenkomen.
Ongeacht de bevindingen van partijen zal een voortzetting van de overeenkomst niet aan de orde zijn indien mocht blijken, ook indien dit blijkt na 30 september2011, dat HTM geen busconcessie meer heeft. Tevens zal voortzetting van de overeenkomst niet aan de orde zijn indien HTM als "inhouse-operator" de concessie mag voortzetten en daarbij in verband met de voorwaarden die het Stadsgewest Haaglanden of wetgeving stellen geen commerciële activiteiten als die welke in deze overeenkomst zijn neergelegd meer mag uitvoeren. HTM is in de laatste beide gevallen wegens het eindigen van de overeenkomst tot geen enkele schadevergoeding of compensatie van welke aard ook jegens Veolia gehouden."
1.6. Bij aangetekende brief van 17 juni 2011 heeft Veolia aan HTM te kennen gegeven, dat Veolia gebruik wenst te maken van de in artikel 13 van het contract genoemde optie tot verlenging van de overeenkomst.
1.7. Bij aangetekende brief van 20 september 2011 heeft HTM aan Veolia het volgende - voor zover hier van belang - bericht:
"(...)
Op 31 december 2011 eindigt de overeenkomst gesloten tussen HTM Services B.V. en Veolia Transport Veluwe B.V., Concessie Haaglanden waarin zijn geregeld de diensten die HTM aan Veolia levert m.b.t. inruk, stalling, uitruk, rijklaar maken, aardgas tanken, huisvesting en medegebruik van wachtruimte.
Volgens art. 13 van deze overeenkomst hebben beide partijen een optie op voortzetting van de overeenkomst na 31 december 2011. HTM ziet zich genoodzaakt af te zien van gebruikmaking van deze optie.
Redenen hiervoor zijn de volgende. HTM kan door weigering van de gemeente Den Haag haar een gebruiksvergunning voor haar garage aan de Telexstraat te verschaffen voor het stallen van aardgasbussen en de handhavingsmaatregelen die de gemeente Den Haag daarbij in het vooruitzicht heeft gesteld, al enige tijd geen aardgasbussen meer op haar binnenterrein stallen. Deze weigering openbaarde zich pas geruime tijd nadat de uitvoering van de overeenkomst tussen HTM en Veolia was gestart. De weigering van de gebruiksvergunning was door HTM niet voorzien omdat voorafgaand aan de aankoop van aardgasbussen en aanschaf van een aardgasvulstation in meerdere overleggen met de gemeente Den Haag over de gevolgen van de overstap van exploitatie met dieselbussen op exploitatie met aardgasbussen door de gemeente was toegezegd dat die overstap geen problemen met zich zou brengen, ook niet voor een vergunning. HTM heeft alles in het werk gesteld om de bussen van Veolia ondanks deze situatie toch te kunnen stallen op of bij het buitenterrein van HTM aan de Telexstraat. Er is ruimte buiten het terrein gehuurd en met toestemming van de gemeente is gebruik van enige aanpalende openbare ruimte gedurende bepaalde uren toegestaan. Het op deze wijze stallen van de aanwezige HTM- en Veolia-bussen vergt al veel organisatie, het lukt allemaal maar net. Nu echter bij HTM de laatste 45 bussen van het gekochte wagenpark aan aardgasbussen gaan instromen, wordt ondanks bedoelde maatregelen het tevens stallen van Veolia-bussen onmogelijk. HTM meent dat hier sprake is van gewijzigde omstandigheden, die ertoe leiden dat niet langer van HTM gevergd kan worden dat zij bij een eventuele verlenging van de overeenkomst met Veolia deze overeenkomst ongewijzigd in stand houdt.
Wij zijn graag bereid met u te overleggen over een verlenging van de overeenkomst na 31 december 2011 waarin alle tot nu toe geleverde diensten zijn opgenomen, met uitzondering van het stallen van bussen, en waarbij die verlenging is beperkt tot het einde van de concessieduur die HTM in 2012 nog door Stadsgewest Haaglanden wordt gegund. (...)"
1.8. Het stadsgewest Haaglanden heeft een aanbesteding uitgeschreven voor het stadsvervoer in de gemeente 's-Gravenhage vanaf - in beginsel - eind augustus 2012.
2.1. Veolia vordert - zakelijk weergegeven - dat HTM wordt geboden het gebruik door Veolia van het perceel grond gelegen aan de Telexstraat 3 te 's-Gravenhage ten behoeve van de stalling van haar bussen te gedogen, op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe stelt Veolia het volgende. De tussen partijen gesloten overeenkomst eindigt niet op 31 december 2011, omdat Veolia bij brief van 17 juni 2011 gebruik heeft gemaakt van de in de overeenkomst neergelegde optie tot verlenging daarvan onder vergelijkbare voorwaarden. De verlenging betreft - uitgezonderd de gasprijzen - de gehele overeenkomst en dus ook het gebruik door Veolia van de stallingplaatsen voor haar bussen. Als HTM het gebruik van deze stallingplaatsen aan Veolia ontzegt, dan handelt zij in strijd met de overeenkomst. Subsidiair stelt Veolia zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ontruimingsbescherming geniet. Dit artikel is van toepassing, aangezien de overeenkomst onder meer betrekking heeft op de huur van (een gedeelte van) een gebouwde onroerende zaak, die woonruimte noch bedrijfsruimte in de zin van de wet is. HTM heeft de ontruiming nog niet (schriftelijk) aangezegd. Als HTM dat alsnog doet, dan zal Veolia de kantonrechter verzoeken om de ontruimingstermijn te verlengen.
2.3. HTM voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. HTM heeft allereerst bestreden dat Veolia een spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vordering. Daartoe heeft HTM aangevoerd dat de stelling van Veolia, dat zij bij ontruiming door HTM van het terrein aan de Telexstraat geen vervoersdiensten meer kan leveren, niet opgaat. Volgens HTM is op een kilometer afstand van de Telexstraat inmiddels een terrein aan de Petroleumhaven (vrijwel) in gereedheid gebracht voor de stalling van de bussen van Veolia. HTM heeft in dat verband aan Veolia aangeboden om tot en met 23 januari 2012 de bussen van Veolia te stallen op de Telexstraat, zodat na deze datum de bussen op het - op dat moment in ieder geval in gebruik te nemen - terrein aan de Petroleumhaven kunnen worden geplaatst. De bedrijfsvoering van Veolia loopt daarom volgens HTM geen gevaar, zodat ieder spoedeisend belang aan de vorderingen van Veolia ontbreekt.
3.2. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van Veolia bij toewijzing van deze vordering, gelet op de in dit verband door HTM gedane toezegging, in ieder geval vanaf 23 januari 2012 aanwezig is, omdat Veolia vanaf die datum haar bussen niet meer op de Telexstraat kan stallen. Dit belang is voorts spoedeisend, omdat in een eventuele bodemprocedure tegen HTM voor 23 januari 2012 daarover geen uitspraak zal zijn te verwachten. Veolia kan dan ook worden ontvangen in haar vordering.
3.3. Vervolgens komt de vraag voor te liggen welke uitleg gegeven moet worden aan artikel 13 van het contract. Partijen verschillen immers van mening over de uitleg daarvan.
3.4. HTM heeft aangevoerd, dat dit artikel geen optierecht als bedoeld in artikel 6:219 lid 3 BW behelst. In het contract wordt aan beide partijen een optie gegeven, hetgeen niet strookt met het idee achter een optierecht waar één partij door gebruikmaking van de optie een onherroepelijk aanbod doet aan de andere partij. In artikel 13 is alleen de verplichting voor partijen opgenomen om tegen het einde van de looptijd van de overeenkomst te bespreken of zij met elkaar verder willen en kunnen. Over de voortzetting van de overeenkomst moeten partijen volgens artikel 13 eerst overleg hebben. Als na dat overleg door partijen geen wilsovereenstemming wordt bereikt, dan eindigt de overeenkomst. Bij het sluiten van de overeenkomst was nog de verwachting dat de gemeente Den Haag een aanbesteding voor het stadsvervoer in haar gemeente zou uitschrijven die met ingang van januari 2012 zou aanvangen. Voor HTM was van belang dat de overeenkomst met Veolia zou eindigen zodra zij geen concessiehouder meer zou zijn, aldus HTM.
3.5. Veolia heeft in dit verband desgevraagd nog toegelicht dat het voor haar van belang was dat zij ook na afloop van de aanbestedingsprocedure zekerheid zou hebben over de stalling en het tanken van haar bussen. Omdat Veolia het zich niet kon veroorloven dat de overeenkomst dan zou eindigen, is volgens haar in het contract opgenomen dat zij de overeenkomst eenzijdig kon verlengen.
3.6. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.7. De voorzieningenrechter legt aan de hand van de onder 3.6 vermelde maatstaf artikel 13 van het contract als volgt uit, waarbij voor een goed begrip de onderscheiden bepalingen in chronologische volgorde worden gelezen. Partijen zouden niet later dan vanaf 1 juli 2011 met elkaar in gesprek gaan over eventuele voortzetting na 31 december 2011. Partijen zouden elkaar vervolgens uiterlijk op 30 september 2011 berichten over hun beslissing naar aanleiding van dat overleg. Zowel Veolia als HTM hadden tot die tijd los van elkaar de mogelijkheid om de overeenkomst te verlengen, met dien verstande dat Veolia geen aanspraak kon maken op voortgezette gasleveranties. Onder verlenging van de overeenkomst moet in dit verband niet worden verstaan een enkele verlenging van de looptijd van de (na het vervallen van de gasleveranties resterende) leveringsverplichtingen, onder identieke voorwaarden en voor gelijke prijzen. Indien Veolia voor verlenging zou kiezen, zouden voor haar wel vergelijkbare voorwaarden gelden als voorheen, zij het met aanpassing van de prijzen conform de afgesproken indexeringen. Over de exacte uitwerking van een en ander in een gewijzigd contract konden partijen dan nog maximaal drie maanden onderhandelen. Bij gebrek aan overeenstemming daarover zou de contractuele relatie tussen partijen alsnog per 1 januari 2012 eindigen. Indien HTM per die datum de concessie zou verliezen, was zij hoe dan ook niet tot voortzetting verplicht.
3.8. De voorzieningenrechter verwerpt op grond van de onder 3.7 weergegeven interpretatie het verweer van HTM dat de overeenkomst enkel kon worden voortgezet als beide partijen daarmee instemden. Een dergelijke uitleg ligt te minder voor de hand, nu partijen in beginsel altijd de looptijd van hun contract kunnen verlengen als zij daarover overeenstemming bereiken. Dat behoeft dus niet schriftelijk te worden vastgelegd.
Onvoorziene omstandigheden
3.9. HTM heeft nog aangevoerd dat als Veolia een beroep zou kunnen doen op voorzetting van de overeenkomst, deze door haar (partieel) is ontbonden door een brief van haar raadsman aan Veolia voor wat betreft de stalling van bussen op grond van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. HTM heeft ter zitting toegelicht dat zij de overeenkomst wel wil voortzetten, maar dat zij ten aanzien van de stalling van de bussen dit door capaciteitsgebrek niet kan. De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting duidelijk is geworden dat de situatie dat de remise niet meer voor de stalling van aardgasbussen beschikbaar is, door partijen bij het sluiten van de overeenkomst niet is onderkend. In beginsel levert dit een situatie op waarin artikel 6:258 BW van toepassing is. De rechter kan dan op verlangen van een van partijen de gevolgen van de overeenkomst wijzigen of deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden. Daarvoor is dus een rechterlijke uitspraak nodig. Met voornoemde brief kon de raadsman van HTM derhalve de overeenkomst tussen partijen niet op deze grondslag (partieel) ontbinden. Als HTM de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden (partieel) wil ontbinden, dan zal zij hiertoe in rechte een vordering moeten instellen bij de bodemrechter. Nu HTM daartoe nog geen aanstalten heeft gemaakt, zal de voorzieningenrechter aan hetgeen HTM ten aanzien van de onvoorziene omstandigheden heeft aangevoerd geen consequenties verbinden.
3.10. Ten slotte heeft HTM nog aangevoerd dat zij de overeenkomst op zal zeggen als de vordering van Veolia zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat - wat daar ook van zij - de overeenkomst thans nog niet is opgezegd. Uiteraard zal de verplichting van HTM om Veolia op de Telexstraat te gedogen eindigen zodra de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. Hetgeen in dit verband door HTM is aangevoerd staat aan toewijzing van de vordering van Veolia niet in de weg.
3.11. De vordering van Veolia kan gelet op het vorenstaande worden toegewezen, met dien verstande dat de verplichting van HTM om Veolia op de Telexstraat te gedogen eindigt vanaf het moment dat HTM door een rechtsgeldige opzegging of een - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - rechterlijke uitspraak is ontheven van haar (stallings)verplichtingen jegens Veolia.
3.12. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Gelet op de uitdrukkelijke toezegging van HTM om bij toewijzing van de vordering van Veolia het vonnis na te zullen komen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
3.13. HTM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- gebiedt HTM het gebruik van het perceel grond gelegen aan de Telexstraat 3 te (2525 KZ) 's-Gravenhage door Veolia ten behoeve van de stalling van de bussen van Veolia te gedogen totdat HTM door een rechtsgeldige opzegging of een - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - rechterlijke uitspraak is ontheven van haar (stallings)verplichtingen jegens Veolia;
- veroordeelt HTM in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Veolia begroot op € 1.452,31, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 560,-- aan griffierecht en € 76,31 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.