ECLI:NL:RBSGR:2012:BV0932

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/607851-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. de Boer
  • A. Milders
  • C. van Zeijst-Repelaer van Driel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake opschorting tenuitvoerlegging bevel tot inbewaringstelling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 2 december 2011 de vordering tot opheffing van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bevel tot inbewaringstelling van de verdachte afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie in zijn hoger beroep zich baseerde op een algemeen bevel van de fungerend Hoofdofficier van Justitie, dat in strijd is met artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel geeft het openbaar ministerie de discretionaire bevoegdheid om in individuele gevallen een bevel tot aanhouding te geven, maar niet de verplichting om dit te doen. De rechtbank oordeelt dat het afgeven van een algemeen bevel om tot aanhouding over te gaan, zoals in deze zaak, niet in overeenstemming is met de wet. De rechtbank heeft de stukken van de zaak bekeken, waaronder de bestreden beslissing van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. De behandeling van het hoger beroep vond plaats in raadkamer, waarbij de raadsman van de verdachte en de officier van justitie zijn gehoord. De verdachte was niet verschenen. De rechtbank concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht, raadkamer
parketnummer : 09/607851-11
De rechtbank heeft kennis genomen van de akte van 6 december 2011, houdende hoger beroep van de officier van justitie te 's-Gravenhage tegen de beslissing van 2 december 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de hierboven genoemde rechtbank, waarbij in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres [adres],
de vordering tot opheffing van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het gegeven bevel tot inbewaringstelling van 1 juli 2011 is afgewezen.
De rechtbank heeft de stukken in deze zaak gezien, waaronder de bestreden beslissing van de rechter-commissaris van 2 december 2011, alsmede de appelmemorie van de officier van justitie, gedateerd 11 december 2011.
De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden in raadkamer op 12 januari 2012.
In raadkamer zijn gehoord mr. J.R. Juriaans, raadsman van verdachte en de officier van justitie.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld, zodat de officier van justitie in het beroep kan worden ontvangen.
Beoordeling van het hoger beroep
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt dat:
1. de rechter-commissaris de tenuitvoerlegging van zijn op 1 juli 2011 tegen verdachte gegeven bevel tot inbewaringstelling bij beschikking van diezelfde datum heeft opgeschort onder onder meer de volgende voorwaarde: "dat hij zich niet zal begeven in of in de nabije omgeving van de Mc Donalds aan de [adres]."
2. verdachte op 1 december 2011 door een agent van politie is aangehouden op verdenking van overtreding van voormelde voorwaarde;
3. in de onderhavige zaak door het openbaar ministerie voorafgaande aan die aanhouding geen specifiek op de verdachte betrekking hebbend bevel is gegeven als bedoeld in artikel 84 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv);
4. de officier van justitie zich voor de rechtmatigheid van de aanhouding beroept op een door de fgd Hoofdofficier van Justitie te Den Haag op 8 november 2011 aan de Korpschef Regiopolitie Hollands Midden verzonden brief, waarin - kort gezegd en voor zover te dezen van belang - is gesteld:
"Hierbij geef ik, op basis van artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering, aan alle politieagenten van het regiokorps Hollands Midden het bevel om in de hierna te noemen gevallen onmiddellijk tot aanhouding van een uit de voorlopige hechtenis geschorste verdachte over te gaan: - indien aan de verdachte de bijzondere voorwaarde is opgelegd dat hij zich gedurende een bepaalde tijd niet op een bepaalde plaats mag bevinden, terwijl door de politie wordt geconstateerd dat verdachte zich gedurende die tijd wel op die plaats bevindt."
5. op 2 december 2011 de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot opheffing van de opschorting van het tegen verdachte uitgevaardigde bevel tot bewaring;
6. de rechter-commissaris op 2 december 2011 de vordering tot opheffing van de opschorting heeft afgewezen, in welk verband de rechter-commissaris onder meer , met verwijzing naar artikel 84 Sv, het volgende heeft overwogen:
"De wet spreekt over het bevelen van aanhouding. Een politieambtenaar, die constateert dat de verdachte de hem bij schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden niet naleeft of uit bepaalde omstandigheden afleidt dat er gevaar is voor vlucht, mist de zelfstandige bevoegdheid om de verdachte aan te houden, zelfs wanneer hij hulpofficier is.", alsmede met verwijzing naar de brief van de fgd Hoofdofficier van Justitie:
"De rechter-commissaris is van oordeel dat dit algemene bevel aan de opsporingsambtenaren in strijd is met het bepaalde in artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris overweegt dat een algemeen bevel niet in de plaats kan treden van een beoordeling door een officier in een individueel geval. Voorts is het duidelijk de bedoeling van de wet dat opsporingsambtenaren niet zelfstandig bevoegd zijn verdachten op grond van dit artikel aan te houden."
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 84 lid 1 Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is gegeven - en derhalve geen verplichting is opgelegd - om in een geval als in dat artikellid bedoeld een bevel te geven tot aanhouding van een verdachte. Aanhouding is een ingrijpend dwangmiddel. In artikel 84 Sv gaat het om een discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie en dat impliceert dat de officier van justitie telkens aan de hand van de voorliggende feiten en omstandigheden in een concrete individuele zaak een afweging moet maken en een beslissing dient te nemen of hij al dan niet een bevel tot aanhouding zal geven. Op dat uitgangspunt en de met dat wettelijk stelsel beoogde waarborg wordt inbreuk gemaakt door op voorhand een in zijn algemeenheid te gelden "bevel om tot aanhouding over te gaan" af te geven, zoals de fgd Hoofdofficier van Justitie in haar brief van 8 november 2011 heeft gedaan. De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat een dergelijk bevel in strijd is met de wet. Dat het in casu door de fgd Hoofdofficier van justitie op voorhand afgegeven bevel, zoals in de appelmemorie is benadrukt, is beperkt tot een aantal concrete situaties (overtreding van de bijzondere schorsende voorwaarden van het gebiedsverbod of -gebod), maakt dat niet anders.
De officier van justitie verwijst in zijn appelmemorie nog naar de in meergenoemde brief van de fgd Hoofdofficier van Justitie opgenomen passage "Voorts beveel ik dat zodra een aanhouding conform dit bevel heeft plaatsgevonden, onverwijld contact wordt opgenomen met de officier van justitie van dienst, teneinde de aanhouding te beoordelen en een voorgeleiding te bespreken." Het beroep van de officier van justitie op die passage faalt. Immers, een dergelijke beoordeling komt neer op een toetsing achteraf, terwijl die toetsing naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de wettelijke regeling juist voorafgaande aan de feitelijke toepassing van het dwangmiddel van de aanhouding dient te geschieden.
Het vorengaande leidt tot de slotsom dat het beroep van de officier van justitie ongegrond verklaard dient te worden.
BESLISSING :
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond en bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 2 december 2011.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 13 januari 2012
Door mrs De Boer, voorzitter, Milders en Van Zeijst-Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van Heesterman, griffier.