ECLI:NL:RBSGR:2012:BV0961

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5584 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwijdering van fiets door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verwijdering van zijn fiets, die op 3 november 2010 was verwijderd onder toepassing van een last onder bestuursdwang. De gemeente had deze maatregel genomen op basis van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, omdat de fiets onbeheerd was gestald in de Rijnstraat, nabij het centraal station. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze handeling en stelde dat er geen duidelijke verbodsbepaling was die de verwijdering van zijn fiets rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat artikel 5:12, eerste lid, van de APV niet kan worden beschouwd als een uitdrukkelijke verbodsbepaling, zoals vereist door de Gemeentewet. De rechtbank stelde vast dat er geen bevoegdelijk vastgestelde regels waren die de gemeente in staat stelden om handhavend op te treden. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat eiser geen overtreding had gepleegd en dat de gemeente niet bevoegd was om zijn fiets te verwijderen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde de situatie door het primaire besluit van 3 november 2010 te herroepen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser recht had op vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor de aanschaf van een nieuw fietsslot, alsook de verletkosten die hij had gemaakt om de zitting bij te wonen. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van deze kosten, evenals het griffierecht dat eiser had betaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en bevoegdelijk vastgestelde regels voor handhaving door gemeenten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5584 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[eiser], wonende te Den Haag, eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft op 3 november 2010, onder toepassing van een last onder bestuursdwang de in de Rijnstraat (nabij centraal station Den Haag) gestalde fiets van eiser verwijderd en opgeslagen wegens overtreding van het bepaalde in artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Den Haag (hierna: de APV 2009). De beslissing tot toepassing van bestuursdwang is op 22 november 2010 op schrift gesteld en aan eiser uitgereikt toen hij die dag zijn fiets kwam ophalen. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 3 december 2010 bezwaar gemaakt. Op 23 maart 2011 is eiser gehoord omtrent zijn bezwaren door de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). De commissie heeft op 25 mei 2011 advies uitgebracht. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting behandeld op 28 september 2011.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. [X] en mr. [Y].
Overwegingen
1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op
3 november 2010 handhavend is opgetreden, vanwege de geconstateerde overtreding van het bepaalde in artikel 5:12, eerste lid, van de APV 2009 en het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit. Op de verkeerd gestalde fiets van eiser is een last onder bestuursdwang (een groen label) aangebracht. De bevoegdheid tot het opleggen van de last onder bestuursdwang ontleent de fietstoezichthouder aan een ondermandaat van de gemeentesecretaris op basis van hoofdstuk 1.2 van de Mandaatregeling voor B&W. Verweerder is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op basis van artikel 125 van de Gemeentewet en de artikelen 5:21 e.v. van de Awb.
2 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft in beroep betoogd dat zijn fiets ten onrechte is verwijderd. In het bestreden besluit is niet vermeld welk document als last onder bestuursdwang dient te worden aangemerkt, noch welk artikel uit de Awb ten grondslag is gelegd aan het handhavend optreden door verweerder. Artikel 5:12, eerste lid, van de APV 2009 kan niet ten grondslag worden gelegd aan het optreden van verweerder. De toezichthouder was niet bevoegd om op te treden. Daarnaast is een begunstigingstermijn van 15 minuten niet rechtmatig noch proportioneel. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2010, LJN: BM4174. Eiser heeft geen reële gelegenheid gekregen om zelf zijn fiets te verwijderen. Het stalverbod was niet duidelijk aangegeven. Voorts is eiser van mening dat onvoldoende stallingsruimte aanwezig is en dat een fietsflat geen volwaardig alternatief is. Het verslag van de hoorzitting behelst een onbetrouwbare weergave. Verweerder hanteert ten onrechte een rigide handhavingsbeleid. Eiser verzoekt om teruggave van zijn fiets en vergoeding van de door hem geleden schade.
3 Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet (Gw) is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gw wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de last dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 154, eerste lid, van de Gw kan de raad op overtreding van zijn verordeningen en van die van organen waaraan ingevolge artikel 156 van de Gw verordenende bevoegdheid is gedelegeerd, straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Ingevolge artikel 156, derde lid, van de GW kan de raad de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, slechts overdragen voor zover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door hem in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.
Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV 2009 kan het college op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Bij aanwijzingsbesluit van 17 februari 2009 heeft het college de Rijnstraat te Den Haag aangewezen als locatie als bedoeld in artikel 5:12, eerste lid, van de APV 2009, waar het verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd te laten staan buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen.
4.1 De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve het volgende.
De rechtbank stelt vast dat artikel 5:12, eerste lid, van de APV 2009 slechts bepaalt dat verweerder plaatsen kan aanwijzen (...) waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel (...), verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. Deze bepaling kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een bepaling, als bedoeld in artikel 156, derde lid, van de Gw, waarbij de gemeenteraad aan het college de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels heeft gedelegeerd. Van nadere regels kan slechts worden gesproken als deze nadere invulling geven aan een reeds door de gemeenteraad gestelde basisnorm die zelf een gebod of verbod inhoudt. Van een bevoegdelijk vastgestelde uitdrukkelijke verbodsbepaling is derhalve geen sprake.
4.2 Gezien het voorgaande heeft eiser, nu geen sprake is van een bevoegdelijk vastgestelde uitdrukkelijke verbodsbepaling in artikel 5:12, eerste lid, van de APV, geen overtreding gepleegd en was verweerder derhalve niet bevoegd om handhavend op te treden.
5 De rechtbank deelt verweerders standpunt niet dat sprake is van een geattribueerde bevoegdheid, zoals verwoord in het bestreden besluit en nader toegelicht ter zitting. De rechtbank verwijst in dit verband naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 oktober 2007, LJN: BB6346 en de annotatie van
J.M.H.F. Teunissen.
6 Reeds gezien het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank verklaart daarbij het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 3 november 2010.
7 De rechtbank komt derhalve niet toe aan een bespreking van de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden.
8 De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), waarin is bepaald dat een kostenveroordeling uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde verleende rechtsbijstand dat eiser niet voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komt.
9 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade, welke is begroot op € 20,- voor de aanschaf van een nieuw fietsslot.
10 Met betrekking tot eisers verzoek om vergoeding van € 180,- aan verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting voor 2 uren, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op verletkosten van een partij. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb bepaalt dat daarvoor een tarief tussen € 4,54 en
€ 53,09 per uur wordt gehanteerd. De rechtbank hanteert het wettelijk maximum, te weten
€ 53,09 per uur. Het vorenstaande betekent dat de proceskostenveroordeling voor de verletkosten neerkomt op € 106,18-.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 mei 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 3 november 2010;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 152,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten voor de aanschaf van een nieuw fietsslot ten bedrage van € 20,- , welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de verletkosten van eiser ten bedrage van € 106,18, welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.