RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 12/42 VRONTN en AWB 12/162 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [1966],
van Ghanese nationaliteit,
verblijvende in detentieplatform Zaandam,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam,
de Minister voor Immigratie en Asiel
verweerder,
gemachtigde: D.A. Riezebos, werkzaam bij de IND.
Verweerder heeft de rechtbank op 2 januari 2012 in kennis gesteld van het op 15 november 2011 aan eiser uitgereikte besluit tot verlenging van de bewaringstermijn. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingediend beroep en is geregistreerd onder AWB 12/42.
Eiser heeft op 2 januari 2012 beroep ingesteld tegen het hetzelfde verlengingsbesluit. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 11/162.
Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 januari 2012. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.M.H. Vriesde, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2.1 Met betrekking tot het beroep geregistreerd onder AWB 12/42 overweegt de rechtbank als volgt.
2.2 Bij wet van 15 december 2011, Staatsblad 2011, 663 is de Vreemdelingenwet 2000 gewijzigd ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L348/98). De wetswijziging is in werking getreden op 31 december 2011. Ook zijn met ingang van 31 december 2011 in werking getreden de wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met de implementatie van deze richtlijn.
2.3 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
In het vijfde lid is bepaald dat onverminderd het vierde lid, de bewaring krachtens het eerste lid niet langer duurt dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid kan, in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, stelt Onze Minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59, de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak.
Ingevolge het vierde lid, verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, zijn het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, voor zover hier van belang, staat tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
2.4 Het verlengingsbesluit van 15 november 2011 is genomen op grond van artikel 15, zesde lid, van richtlijn 2008/115/EG, waarin is bepaald, voor zover hier van belang, dat de lidstaten de in het vijfde lid genoemde termijn met ten hoogte twaalf maanden kunnen verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt of de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg van artikel 94, vijfde lid, en artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 met zich dat ook voor verlengingsbesluiten die zijn genomen voor 31 december 2011, ingeval de betrokken vreemdeling geen beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de bewaring na dit besluit, de waarborgen zoals in deze artikelleden neergelegd, van toepassing zijn, met dien verstande dat de termijn van 28 dagen niet eerder aanvangt dan op 31 december 2011.
2.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt eisers betoog dat sprake is van termijnoverschrijding omdat verweerder eerst op 2 januari 2012 een kennisgeving van het verlengingsbesluit heeft doen toekomen aan de rechtbank, niet. Hetzelfde geldt voor eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2002 (zaak nr. 200202364/1, LJN: AE4844).
2.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het geval van eiser niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van richtlijn 2008/115/EG en in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Hiertoe overweegt de rechtbank dat voor eiser op 15 juli 2011, 9 augustus 2011 en 5 september 2011 vluchten waren geboekt maar deze door toedoen van eiser geen doorgang hebben kunnen vinden. Inmiddels is een andere Ghanese consul benoemd en mag verweerder een termjin worden gegund om de verstrekking van een nieuwe laissez passer af te wachten. Er is dan ook sprake van een situatie waarin de betrokken vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting en de benodigde documenten uit het derde land nog ontbreken.
2.7 Het voortduren van de maatregel is rechtmatig en het beroep geregistreerd onder AWB 12/42 dient ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
2.8 Nu de rechtbank in het beroep geregistreerd onder AWB 12/42 reeds heeft geoordeeld dat het besluit tot verlenging van de inbewaringstelling rechtmatig is, bestaat geen belang bij beoordeling van het beroep geregistreerd onder AWB 12/162, zodat dit beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.9 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep geregistreerd onder AWB 12/42 ongegrond;
- verklaart het beroep geregistreerd onder AWB 12/162 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda. De beslissing is in tegenwoordigheid
van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.