Parketnummer: 09/758611-10
Datum uitspraak: 6 februari 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland" Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 9 mei 2011, 27 juni 2011, 13 september 2011, 25 november 2011 en 23 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. de Koning en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. Th. U. Hiddema, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 februari tot en met 8 maart 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans een maal, met een (stoep)tegel en/of een tafelpoot, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een paspoort, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 8 maart 2009 te
's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ernstig hersenletsel) heeft toegebracht, door die [slachtoffer], althans die persoon, meermalen, althans een maal, met een (stoep)tegel en/of een tafelpoot, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 1 maart 2009
te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort (op naam van [slachtoffer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Inleiding; samenvatting van de zaak
Op 1 maart 2009 hebben [A] en [B] het slachtoffer [slachtoffer] zwaar gewond en buiten bewustzijn aangetroffen in een slooppand aan de [adres 1] te 's-Gravenhage. Hierop hebben zij de politie gewaarschuwd. Het slachtoffer is vervolgens afgevoerd naar het Medisch Centrum Haaglanden. Aldaar heeft [slachtoffer] medische ingrepen ondergaan. Hij is niet meer bij bewustzijn geweest en is op 8 maart 2009 overleden aan de gevolgen van zijn verwondingen.
Bij vonnis van 29 oktober 2010 (parketnummer: 09/757463-09) is [medeverdachte] wegens het medeplegen van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
De rechtbank heeft thans de vraag te beantwoorden of [slachtoffer] met een stoeptegel en/of een tafelpoot is geslagen en, zo ja, of hij ten gevolge van het aldus toegebrachte letstel is overleden en, zo dat het geval is, of verdachte al dan niet met een ander dat letsel heeft toegebracht en zo ja, of zulks heeft plaatsgevonden in verband met de diefstal van een paspoort.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd - overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir - dat verdachte zal worden vrijgesproken van de primair, impliciet primair, ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde doodslag heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] de fatale slagen heeft toegebracht, dan wel dat hij enige uitvoeringshandeling heeft verricht die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid.
De raadsman heeft in dat verband betoogd dat de getuigenverklaringen omtrent de aanwezigheid van bloed op de broek van verdachte onbetrouwbaar zijn. Verder heeft de raadsman opgemerkt dat de meeste getuigen die verdachte op 1 maart 2009 hebben gezien, waaronder de medewerkers van stichting Sint Barbara, hebben verklaard dat zij geen bloed op zijn broek hadden waargenomen. Voorts hebben ook de politieagenten, die verdachte tijdens een identiteitscontrole op 1 maart 2009 hebben gezien, niet verklaard dat hij bloed op zijn broek had. Er kunnen voorts vraagtekens geplaatst worden bij de redenen van de wetenschap van de getuigen die wel over de aanwezigheid van het bloed hebben verklaard. Het valt niet uit te sluiten dat zij op dit spoor zijn gezet tijdens de verhoren, tijdens het doornemen van het dossier of door verhalen van andere getuigen, aldus de raadsman.
Evenmin kan bewezen worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het paspoort van [slachtoffer] hebben gestolen. Tot slot kan niet bewezen worden dat één van de oogmerken van artikel 288 Wetboek van Strafrecht, te weten het voorbereiden of gemakkelijk maken van de diefstal, ten grondslag heeft gelegen aan de dood van het slachtoffer.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak paspoort
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank eens dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het paspoort van het slachtoffer heeft weggenomen, noch dat hij geweld heeft uitgeoefend ten behoeve van het stelen van het paspoort van het slachtoffer. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Het letsel van [slachtoffer]
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), waarin het letsel van het slachtoffer is omschreven en beoordeeld, blijkt dat het slachtoffer excoriaties (schaafwonden) en hematomen (bloeduitstortingen, blauwe plekken) had beiderzijds ter hoogte van zijn linkerschouder, polsen en hand. Het slachtoffer had ook een wond ter hoogte van het behaarde achterhoofd en een bloeduitstorting aan de achterzijde van de linkerschouder. De CT-scan van de hersenen, gemaakt op 1 maart 2009 omstreeks 19:42 uur, toonde naast een hersenkneuzing en een hersenbloeding, een infarct in de hersenen. De deskundige heeft voorts gerapporteerd dat volgens de door haar geraadpleegde neuroradioloog een infarct pas bij een ouderdom van ten minste circa twaalf uren zichtbaar is op een CT-scan, waardoor kan worden gesteld dat de bij het slachtoffer zichtbare afwijkingen op de CT-scan op dat moment een ouderdom hadden van ten minste circa twaalf uren.
Over het tijdstip waarop het letsel mogelijk is veroorzaakt, heeft de deskundige geconcludeerd dat de ouderdom van de aangetroffen letsels kunnen passen bij een geweldsincident dat op 1 maart 2009 plaatsvond. De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat de bloeduitstortingen ter hoogte van beide oogkassen kunnen passen bij stomp uitwendig botsend mechanisch geweld in de oogkassen en/of boven de oogkassen. De bloeduitstorting aan de voorzijde van de linker bovenarm is suggestief voor een "tramtrack bruise", veroorzaakt door stomp botsend mechanisch geweld met een langwerpig voorwerp.
In het sectieverslag heeft de patholoog, P.M.I. van Driessche, melding gemaakt van talrijke uitwendige en inwendige letsels aan het lichaam van [slachtoffer]. De patholoog heeft geconcludeerd dat het letsel aan het hoofd bij leven is opgelopen door inwerking van uitwendig botsend geweld, zoals ten gevolge van slaan, vallen et cetera. Het letsel aan de linkerzijde van het hoofd was het meest ernstig, met breuk van de schedel en hersenzwelling. Aan het schedeldefect toonden de hersenen uitgebreid letsel. Bij neuropathologisch onderzoek werden de traumaletsels aan de hersenen geduid op een leeftijd van circa één tot anderhalve week voor het overlijden en werden uitgebreide verwikkelingen van dit trauma waargenomen, zoals hersenzwelling en inklemming. Volgens deze deskundige kan het intreden van de dood zonder meer verklaard worden door de hersenzwelling met inklemming van de hersenstam en functiestoornissen ten gevolge van uitgebreid traumatisch hersenletsel.
De rechtbank leidt uit vorenstaande af dat het letsel op een moment gelegen voor 1 maart 2009 circa 7:42 uur is ontstaan. Voorts leidt de rechtbank hieruit af dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van het toegebrachte letsel.
Voorwerp waarmee het letsel is toegebracht
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het slachtoffer [slachtoffer] is aangetroffen in de schuur in de tuin die behoort tot het pand [adres 1]. Verdachte heeft met anderen, waaronder [slachtoffer], enige nachten geslapen in het pand [adres 2], welk pand alleen toegankelijk was via de [adres 1]. Deze woningen waren zogenoemde slooppanden die met hout waren afgesloten. In de [adres 1] was een doorgang gemaakt.
Blijkens het forensisch technisch onderzoek werd op 1 maart 2009 op de plaats delict een grote hoeveelheid bloed aangetroffen. Door de gehele keuken bevond zich een actief bloedsporenbeeld. Er zaten op de muren en op de binnenzijde van de deur richting de tuin rondom de doorgang bloedsporen. Verder lag er in de keuken van de [adres 1], ter hoogte van de deur naar de tuin, een plas bloed. Aan de rand van de plas bloed lag een stoeptegel, waar ook bloed op zat. In de woning [adres 2] werden drie tafelpoten aangetroffen.
In de [adres 2] en [adres 1] zijn van meerdere goederen bemonsteringen genomen waaruit DNA-profielen zijn verkregen. Uit de resultaten van het daartoe uitgevoerde onderzoek door het NFI kan worden afgeleid dat op diverse plaatsen bloed van het slachtoffer aanwezig was. Voorts is de bemonstering van op drinkblikjes aanwezig speeksel door het NFI onderzocht. Daaruit is gebleken dat zowel [slachtoffer], [medeverdachte] en verdachte uit blikjes hebben gedronken die ter plaatse zijn aangetroffen. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] in de [adres 1] hebben verbleven.
Voorts is van belang dat op de hiervoor genoemde stoeptegel op meerdere plaatsen bloed is aangetroffen dat van [slachtoffer] afkomstig kan zijn, waarbij de berekende frequentie kleiner is dan één op één miljard . Op één van de tafelpoten werd bloed aangetroffen. Daarvan is een bemonstering gemaakt waaruit een DNA-profiel is afgeleid, waarbij [slachtoffer] de donor kan zijn. De berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. Op dezelfde tafelpoot is celmateriaal aangetroffen waarvan uit (aanvullende) DNA-onderzoek is gebleken dat verdachte daarvan de donor kan zijn. Berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. Het bloed van [slachtoffer] en het evengenoemde celmateriaal bevonden zich aan hetzelfde uiteinde van de tafelpoot.
Gelet op de bevindingen uit het forensisch technisch onderzoek en de onderzoekresultaten van het NFI acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot het oordeel te komen dat [slachtoffer] met een stoeptegel is geslagen en dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Betrokkenheid van verdachte bij de geweldpleging
In het strafdossier bevinden zich drie verklaringen van personen die zeggen dat zij in de ochtend van 1 maart 2009 bij verdachte en [medeverdachte] bloed hebben gezien aan de onderkant van hun broekspijpen tot op kniehoogte. Dit betreft de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Alle drie de getuigen verklaren dat zij die ochtend verdachte en [medeverdachte] hebben getroffen bij stichting Sint Barbara. Vanuit Sint Barbara zijn de vijf mannen (de drie getuigen, verdachte en [medeverdachte]) vervolgens gezamenlijk naar een park gegaan vlakbij het Lorentzplein. In het park kwamen ze andere Polen tegen. Van die groep heeft nog een getuige, genaamd [getuige 4], bevestigd dat hij bij verdachte en [medeverdachte] bloed aan de broekspijpen heeft gezien. De politie heeft van deze groep Polen die dag in het park de identiteit gecontroleerd.
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn en overweegt hiertoe het volgende. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat een aantal personen die ochtend geen bloed op de broek van verdachte heeft gezien, niet tot de conclusie dient te leiden dat geen bloed aanwezig was. Door meerdere getuigen is waargenomen dat in de ochtend van 1 maart 2009 verdachte wel bloed op zijn broekspijpen had. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen.
Evenwel is van deze bloedsporen niet komen vast te staan dat het delictgerelateerde sporen zijn. Het strafdossier biedt hieromtrent geen technisch bewijs. Immers, de bebloede broeken zijn nooit terug gevonden zodat niet kon worden onderzocht of dat bloed afkomstig kon zijn van [slachtoffer]. De rechtbank constateert derhalve dat het waargenomen bloed niet direct te herleiden is tot het ten laste gelegde feitencomplex.
De voorgaande constatering noopt er toe dat de rechtbank zich moet buigen over de vraag of er, behoudens de door de genoemde getuigen opgemerkte aanwezigheid van bloed op de broekspijpen van verdachte nog andere bewijsmiddelen zijn die kunnen leiden tot het oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij de geweldpleging jegens het slachtoffer. De bewijsmiddelen, meer specifiek de getuigenverklaringen, die in dat verband van belang zijn, zullen hierna worden besproken.
Volgens getuige [getuige 1] hebben verdachte en [medeverdachte] aan hem verteld dat zij een man hadden geslagen zo hard dat de hersenen tegen de muur aan spatten. Zij hadden de man geslagen met een stok met een spijker of iets erin. Ze zeiden dat hij gaten in zijn hoofd had.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij van verdachte en [medeverdachte] had gehoord dat zij op de vuist waren gegaan met een paar Turken. Die Turken waren naar de plek gekomen waar zij sliepen en zij hadden hen aangevallen. Verdachte en [medeverdachte] hadden zich toen moeten verdedigen met houten planken, ijzeren pijpen en gereedschappen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte aan hem heeft verteld dat hij samen met zijn neef iemand had mishandeld in het kraakpand waar zij sliepen.
Getuige [A] heeft verklaard dat hij op zaterdagvond 28 februari 2009 in een pand sliep met verdachte, [medeverdachte] en nog twee andere mannen. Hij heeft verder verklaard dat hij hen die zaterdagavond vroeg waar een ruzie, die hij de avond tevoren gehoord had, over was gegaan. Aan getuige [A] werd vervolgens verteld dat er ruzie was geweest. Het slachtoffer ging veelvuldig met de vier mannen om en verbleef ook in het pand. Het slachtoffer was een ruziezoeker en werd daarom die avond uit het pand gezet door de andere vier. Op een gegeven moment stond het slachtoffer op en sloeg verdachte in zijn gezicht. Eén van de drie mannen had daarop het slachtoffer teruggeslagen. Iemand, en mogelijk is dat verdachte geweest, had een stuk hout gepakt en het slachtoffer op het hoofd geslagen. Hierna hadden ze hem uit de woning getrapt. Voorts heeft getuige [A] verklaard dat hij die zaterdagnacht is blijven slapen en de volgende ochtend, 1 maart 2009, is weggegaan. Bij zijn vertrek heeft hij geen bloed in de keuken gezien. [A] heeft voorts niet verklaard dat hij bij zijn vertrek het slachtoffer heeft zien liggen.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen niet eenduidig zijn wat betreft de wijze waarop geweld heeft plaatsgevonden; zo heeft [getuige 1] gesproken over een stok met een spijker, terwijl [getuige 2] heeft gesproken over ruzie met Turken. Bovendien is het niet duidelijk geworden op welk incident de verklaringen betrekking hebben; nadere informatie omtrent de exacte locatie of het tijdstip waarop het geweld heeft plaatsgevonden wordt door de getuigen niet gegeven. In het bijzonder bestaat door de verklaring van [A] veel onzekerheid over wat zich precies wanneer heeft afgespeeld. Uit zijn verklaring blijkt namelijk dat er mogelijk eerder dan in de avond/nacht van 28 februari op 1 maart 2009 een incident heeft plaatsgevonden waarbij geweld jegens het slachtoffer is toegepast. Voorts blijkt uit zijn verklaring dat hij op 1 maart 2009 's ochtends bij zijn vertrek uit het pand geen slachtoffer of bloed heeft zien liggen.
Daarenboven worden de verklaringen, anders dan in het geval van de medeverdachte [medeverdachte], niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij in mei 2009 verdachte en [medeverdachte] heeft leren kennen in Parijs. [medeverdachte] heeft aldaar tegen [getuige 5] gezegd dat hij in Nederland een Poolse man met een baksteen of iets dergelijks op het hoofd had geslagen. De rechtbank overweegt dat deze verklaring van [getuige 5] gesteund wordt door de aangetroffen bebloede stoeptegel en het geconstateerde letstel bij het slachtoffer. Dergelijke, tot het incident herleidbare, concrete gegevens ontbreken evenwel als het gaat om de betrokkenheid van verdachte. De verklaring van [getuige 5] betreft expliciet [medeverdachte] en niet verdachte. [getuige 5] rept niet over enige betrokkenheid van verdachte bij het incident. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij in Parijs ruzie kreeg met [medeverdachte], omdat [medeverdachte] alstoen ook aan verdachte vertelde dat hij [slachtoffer] meerdere malen met een stoeptegel had geslagen, past in de verklaring van [getuige 5].
Conclusie
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij hetgeen ten laste is gelegd niet kan vaststellen, nu daartoe onvoldoende wettig bewijs in het dossier voorhanden is.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding primair, impliciet primair, impliciet subsidiair, en de subsidiair eerste alternatief cumulatief en tweede alternatief cumulatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mrs. A.L. Frenkel en T.L. Fernig - Rocour, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.O.Y. Elagab, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2012.
Mr. T.L. Fernig - Rocour is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.