ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3413

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351378 / HA ZA 09-3708 (eindvonnis)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsvordering na strafvorderlijk optreden en bewijswaardering van verjaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, heeft eiser, KMI - Music Bank, een schadevergoedingsvordering ingediend tegen de Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Justitie. De zaak betreft de bewijswaardering van de ontvangst van brieven door Buma/Stemra, die mogelijk de verjaring van de vordering zouden hebben gestuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is geslaagd in het bewijs dat de brieven, gedateerd op 7 augustus 1997, 15 september 1997 en 17 december 1998, door Buma/Stemra zijn ontvangen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiser zijn verjaard, omdat de aansprakelijkstelling van 3 maart 2003 te laat was om de verjaring te stuiten. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en zijn getuigen als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral omdat er geen bewijs was dat de brieven daadwerkelijk zijn ontvangen door Buma/Stemra. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 351378 / HA ZA 09-3708
Vonnis van 25 januari 2012
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. KMI - MUSIC BANK,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN meer specifiek HET MINISTERIE VAN JUSTITIE,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna wederom [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2011 en de daarin genoemde gedingstukken;
- het proces-verbaal van de enquête aan de zijde van [eiser] van 1 juni 2011;
- het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van de Staat van 14 september 2011;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [eiser] van 12 oktober 2011, met producties;
- de antwoordconclusie na enquête aan de zijde van de Staat van 9 november 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De verdere beoordeling
2.1.In de onderhavige zaak ligt allereerst ter beoordeling voor of de rechtsvordering van [eiser] gebaseerd op de grondslagen achtereenvolgens genoemd onder 4.1 a en b van voormeld tussenvonnis is verjaard. In dat kader is [eiser] bij voornoemd tussenvonnis door de rechtbank toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat Buma/Stemra (één van) de brieven, respectievelijk gedateerd op 7 augustus 1997, 15 september 1997 en 17 december 1998 en genoemd onder r.o. 4.7 van voormeld tussenvonnis, heeft ontvangen (vergelijk r.o. 4.10 en 4.13 van voornoemd tussenvonnis).
2.2.De rechtbank constateert dat in voormeld tussenvonnis in r.o. 4.8 sprake is van een kennelijke misslag. Zoals in r.o. 4.5 van voornoemd tussenvonnis is overwogen, is de verjaringstermijn aangevangen op 7 augustus 1997, waarmee [eiser] vóór 7 augustus 2002 zijn rechtsvordering diende in te stellen of de verjaring diende te stuiten. Indien en voor zover Buma/Stemra de brieven van [eiser] van 7 augustus 1997 en/of 15 september 1997 heeft ontvangen, betekent dat echter dat de verjaring is gestuit tot uiterlijk 15 september 2002. Dat betekent dat de aansprakelijkstelling van [eiser] van 3 maart 2003 (vergelijk r.o. 2.10 van voormeld tussenvonnis) te laat is om (wederom) stuiting van de verjaring te bewerkstelligen, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.8 van voornoemd tussenvonnis.
De enige brief die stuiting van de verjaring heeft kunnen bewerkstelligen, is daarom de brief van 17 december 1998. Daarmee is de verjaring gestuit tot 17 december 2003, waarmee de aansprakelijkstelling van 3 maart 2003 tijdig is geweest om de verjaring wederom te stuiten. De rechtbank komt daarom alleen toe aan bewijswaardering in het kader van de brief van 17 december 1998.
2.3.Voor het overige volhardt de rechtbank bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.4.Ten bewijze van - onder meer - de stelling dat Buma/Stemra de brief van 17 december 1998 heeft ontvangen, heeft [eiser] bij brief van 17 mei 2011 en 30 mei 2011 in totaal 3 producties overgelegd. Tijdens het getuigenverhoor zijn vervolgens in enquête [eiser], [A], [B] en [C] gehoord en in contra-enquête [D]. Ten aanzien van de voornoemde stelling hebben de getuigen, voor zover hier van belang, als volgt verklaard.
[eiser]:
"U houdt mij voor de brieven die mijn advocaat u heeft toegezonden per brief van 23 december 2010. (...) Bij de brief van 17 mei 2011 zit tevens een verzendrapport. Dat verzendrapport heeft betrekking op de brief die mijn zoon [A] op 17 december 1998 aan Stemra heeft verstuurd. Ik weet dat omdat ik dat verzendrapport bij die brief heb gevonden. Van de eerste brief, die van 7 augustus 1997, heb ik geen verzendrapport kunnen vinden. Op het verzendrapport staat het faxnummer van de heer [D] van Stemra, die met de opsporing was belast. Ik hoor mr. Ten Broeke zeggen dat het telefoonnummer op het verzendrapport het faxnummer is van Buma Stemra vermeldt op het proces-verbaal dat als productie 1 van antwoord is overgelegd. (...)"
[A]:
"Ik ben de zoon van eiser. Ik heb nu een eigen muziekzaak in 's-Gravenhage. In 1997 was dat nog niet zo. Ik hielp toen in de zaak van mijn vader. U houdt mij voor de brieven van 7 augustus 1997 en 17 december 1998, die aan u op 23 december 2010 zijn toegestuurd. Die brieven heb ik geschreven. Ik heb die brieven zelf per fax verzonden. Dat was het faxapparaat in de zaak van mijn vader. Van de brief van 1998 herinner ik mij nog dat wij toen met zijn vieren daar bij waren, dat wil zeggen, mijn vader, ikzelf, mijn broertje en een kennis van mijn vader met de voornaam [naam]. Zelf heb ik geen contact gehad met Buma Stemra. Ik weet 100% zeker dat [naam] ook nog gebeld heeft naar Buma Stemra om de ontvangst te bevestigen."
[B]:
"Ik ben een zakelijke relatie van eiser. Mijn roepnaam is [naam]. (...) In 1998 was ik bij eiser omdat ik in verband met een verjaardag cd's wilden ophalen. (...) Ik zelf liep door naar achter en daar was eiser met twee zoons bezig met een brief. Op een gegeven moment vroegen zij aan mij die brief te lezen of het goed Nederlands was. Ik heb de brief gelezen en toen begrepen wat er bij eiser gebeurd was. Ik had daar niet eerder over gehoord. De brief is per fax verstuurd. Dat weet ik heel zeker want het ging eerst een paar keer niet goed. Ik vroeg toen nog aan [zoon van eiser], de zoon van eiser die zojuist als getuige gehoord is of hij er zeker van was of de brief ook was ontvangen. U vraagt mij of er een verzendrapport was, maar daar heb ik niet opgelet. Ik werkte bij PCM facilitaire bedrijven en wij hadden de gewoonte om ingeval van een klacht deze te faxen en vervolgens de distributeur te bellen met de vraag om aandacht aan de klacht te besteden. [zoon van eiser] heeft mij toen een nummer gegeven en mij gevraagd om na te bellen, Ik heb een medewerkster aan de telefoon gehad en gevraagd of de fax ontvangen was. Ik heb haar ook nog gevraagd om de brief ook aan de heer [D] te geven. Die naam is mij bijgebleven omdat dit ook een militaire rang is en ik daarom ook aan [zoon van eiser] heb gevraagd of het hier ging om een rang of een naam. De medewerkster heeft mij gezegd dat het in orde zou komen.
Op vragen van mr. Ten Broeke antwoord ik als volgt:
Ik heb niet gevraagd naar de naam van de medewerkster."
[C]:
"In het verleden hielp ik wel in de zaak van eiser. (...) In het algemeen ben ik op de hoogte van het feit dat er brieven zijn verstuurd naar Buma Stemra, maar in 1 geval ben ik daar zelf bij geweest en dat was in 1998. U toont mij de brief van 17 december 1998, waarvan ik kan zien dat die is geschreven door mijn broer [A]. Die brief werd opgesteld in het kantoortje in de winkel. Mijn vader en mijn broer waren daarbij. Mijn broer heeft volgens mij die brief per fax verzonden. U vraagt mij of ik dat zeker weet en daar zeg ik ja op. Op een gegeven moment is [B] komen binnen lopen. [B] is de heer [B] die achter mij zit. Hij heeft volgens mij voorgesteld om na te bellen en hij kwam op dat idee omdat hij dat in zijn werk gewend was. [B] heeft toen aangeboden om te bellen en dat heeft hij ook gedaan. Uit het telefoongesprek heb ik begrepen dat de fax was aangekomen. (...)"
[D]:
"In 1997 was ik al een tijdje als opsporingsambtenaar in dienst van Buma Stemra
Opsporingsdienst. Ik herinner mij de zaak waar deze procedure over gaat. U vraagt mij of ik zelf in de periode 1997 tot en met 2002 telefonisch contact heb gehad met [eiser], die ik hier aanwezig zie. Ik weet vrijwel zeker dat ik zelf in deze periode geen telefonisch contact met hem heb gehad. In die periode heb ik hem geloof ik ook nooit ontmoet. Ik heb hem later ontmoet in een andere zaak. U vraagt mij of contacten (schriftelijk of telefonisch) met externe partijen bij Buma Stemra werden geregistreerd. Of dat in 1997 al het geval was weet ik niet, maar op een gegeven moment is dat wel ingevoerd. U vraagt mij of dat in 2000 al zo was. Ik denk dat dat al eerder is gebeurd. U vraagt mij of het mogelijk is dat [eiser] in deze periode (of iemand namens hem) met een medewerker van Buma Stemra contact heeft gehad. Er was destijds één telefoniste. Ik ben niet bij de toenmalige telefoniste nagegaan of sprake is geweest van enig telefonisch contact met of namens [eiser] in genoemde periode. U vraagt mij of het faxnummer, vermeld op het verzendrapport, overgelegd bij brief van mr. Ramdas van 17 mei 2011, het faxnummer van de opsporingsdienst van Buma Stemra is. Ik hoor mr. Ten Broeke zeggen dat dit inderdaad het geval is en ik neem dat dan ook aan. Ik dacht zelf dat het faxnummer begon met 540 en ik zie op dit verzendrapport dat dat nummer met 640 begint. (...) U vraagt mij of in genoemde periode wel eens faxberichten van de zijde van [eiser] zijn ontvangen. Ik kan mij dat niet herinneren. Als er faxberichten of andere post zouden zijn ontvangen, zijn die bij het proces-verbaal gevoegd indien de ontvangstdatum ligt voor het opmaken van het proces-verbaal, en doorgestuurd naar de officier van justitie als de ontvangst daarna heeft gelegen.
Die lijn volgen wij altijd want zelf gaan wij nooit met een partij in discussie. U houdt mij voor productie 4 bij de brief van mr. Ramdas van 23 december 2010, gedateerd 17 december 1998. Die brief zegt mij niets. U houdt mij voor de verklaring van de heer [B] bij enquête voor zover deze verklaart dat in 1998 aan Buma Stemra een fax is verzonden en vervolgens daarover is nagebeld. Ik kan mij dat niet herinneren. Gesteld dat een medewerkster telefonisch zou zijn benaderd, dan zou zij mij daarover zeker hebben ingelicht.
Op vragen van mr. Ten Broeke antwoord ik als volgt:
Ik kan mij deze zaak nog goed herinneren. Dat geldt voor de meeste zaken die ik heb behandeld. Dat geldt zeker voor deze zaak omdat die zowel door de start als door het onderzoek specifiek was. Een van de specifieke omstandigheden van deze zaak was de hoeveelheid in beslag genomen voorwerpen en de verschillende meningen van deskundigen over het auteursrecht. (...) Het faxapparaat stond op de afdeling Opsporing en alleen degenen die op die afdeling werkzaam waren konden een bericht van de fax afhalen. Wij hadden een eigen telefoniste op de afdeling, Ik kan mij niet herinneren dat het hierboven bedoelde mij reeds voorgehouden briefje van 17 december 1998 door de telefoniste aan mij is uitgereikt. (...)"
2.5.Gezien de weergegeven verklaringen en de schriftelijke bewijsstukken acht de rechtbank [eiser] niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2.6.Bij brief van 17 mei 2011 heeft [eiser] als productie 2 een verzendrapport bijgevoegd. Hij heeft als partijgetuige verklaard dat hij dit verzendrapport heeft gevonden bij de brief van 17 december 1998. Zoals de Staat terecht opmerkt, vermeldt het verzendrapport geen datum, zodat niet valt te verifiëren of het verzendrapport van 17 december 1998 dateert. [eiser] heeft ook niet verklaard hoe hij tot de conclusie is gekomen dat het verzendrapport - dat hij later heeft gevonden - behoort bij deze brief en niet bij een ander document.
2.7.Dat het verzendrapport niet ziet op de gestelde fax van 17 december 1998 wordt ondersteund door de verklaring van [D] die stelt dat hij zich niet kan herinneren dat hij in de genoemde periode faxberichten van [eiser] heeft ontvangen. Voorts verklaart hij dat ontvangen faxberichten of andere post ofwel bij het proces-verbaal zouden zijn gevoegd ofwel - indien het proces-verbaal zich al bij de Officier van Justitie zou bevinden - zouden zijn doorgestuurd naar de Officier van Justitie. In het proces-verbaal is noch het door [eiser] genoemde faxbericht van 7 augustus 1997 aangetroffen, noch het faxbericht van 15 september 1997, noch het onderhavige faxbericht van 17 december 1998.
In dit kader acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat geen van de door [eiser] genoemde brieven in het strafdossier terecht zijn gekomen. Dat alle drie de brieven bij Buma/Stemra - nadat zij op correcte wijze zouden zijn gefaxt en op het bureau van [D] terecht zouden zijn gekomen - in het ongerede zijn geraakt, komt de rechtbank niet waarschijnlijk voor. Dit gegeven, in samenhang met de verklaring van [D], maakt dat de rechtbank aan de verklaringen van [eiser], [A], [B] en [C] voorbijgaat als ongeloofwaardig. Wat betreft deze verklaringen heeft de rechtbank het volgende in haar overweging betrokken.
2.8.Alleen [eiser] verklaart dat er na verzending een verzendrapport beschikbaar kwam. Noch [A], noch [B], noch [C] verklaren iets met betrekking tot een verzendrapport, terwijl zij wel verklaren bij de verzending van het faxbericht aanwezig te zijn geweest. Met name [A] heeft niets verklaard over de ontvangst van een verzendrapport, terwijl hij degene is geweest die naar eigen zeggen de brief per fax heeft verstuurd en het derhalve logisch zou zijn wanneer hij de bevestiging van verzending zou hebben geverifieerd. Daarnaast constateert de rechtbank dat [eiser] verder enkel verklaart dat [A] de brief heeft gefaxt, maar niets verklaart over de aanwezigheid van [B] en [C] en over het - door [A], [B] en [C] gestelde - telefoongesprek van [B] met een telefoniste van Buma/Stemra.
De rechtbank constateert voorts dat de verklaringen van [A], [B] en [C] overwegend gelijkluidend zijn en geen van drieën overeenkomen met de verklaring van [eiser].
Met de Staat acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat de enige brief die stuiting kan bewerkstelligen pas na de comparitie van partijen boven water is gekomen, nadat tijdens de comparitie aan eiser duidelijk is gemaakt dat de eerder overgelegde brieven de verjaring niet konden stuiten omdat nadien langer dan vijf jaar geen nieuwe stuitinghandeling is verricht of een eis is ingesteld. Voorts acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat bovendien enkel met betrekking tot deze brief ineens vier getuigen - inclusief een onafhankelijke zakelijke relatie - verklaren zich na zoveel jaar te herinneren specifiek bij de verzending van dit faxbericht aanwezig te zijn geweest en kunnen bevestigen - op verschillende manieren - dat Buma/Stemra de brief moet hebben ontvangen.
2.9.Nu [eiser] niet is geslaagd in de bewijslevering ligt de vordering zowel gebaseerd op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 a van voormeld tussenvonnis, als op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 b van voornoemd tussenvonnis voor afwijzing gereed (vergelijk r.o. 4.15 en 4.16 van voormeld tussenvonnis).
2.10.[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
3.De beslissing
De rechtbank
3.1.wijst de vordering af;
3.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 2.034,- aan salaris advocaat en € 262,- aan verschotten;
3.3.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.