ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382106 - HA ZA 10-4287
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overdracht van een kind in strijd met het Haags Kinderontvoeringsverdrag

In deze zaak vorderde eiseres, een moeder, schadevergoeding van de Staat, die in haar hoedanigheid van Centrale Autoriteit haar zoon in strijd met het Haags Kinderontvoeringsverdrag aan de vader had overgedragen. Eiseres stelde dat deze overdracht onrechtmatig was, omdat terugkeer naar Spanje schadelijk zou zijn voor haar kind. De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiseres niet voldeed aan de vereisten van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en dat er geen bewijs was van onrechtmatig handelen door de Staat. De rechtbank concludeerde dat het bevel tot teruggeleiding niet in strijd was met de wet of fundamentele beginselen. Eiseres had ook geen kans gekregen om haar zwangerschap tijdens haar detentie te beëindigen, maar had dit niet tijdig aan de Staat kenbaar gemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af, inclusief de claims voor nadeelcompensatie en schadevergoeding op basis van 'wrongful birth'. De rechtbank benadrukte dat de Centrale Autoriteit handelde conform de uitspraken van de rechter en dat er geen grond was voor aansprakelijkheid van de Staat. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 382106 / HA ZA 10-4287
Vonnis van 1 februari 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat aanvankelijk mr. J.H. Brouwer, thans mr. J.C.I. Veerman te Volendam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET MINISTERIE VAN JUSTITIE VAN DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 november 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord van 23 februari 2010, met producties;
- het tussenvonnis van 9 maart 2011, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de (ambtshalve) beschikkingen van 10 juni 2011 en 18 augustus 2011 ter bepaling van een comparitiedatum;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2011 en het daarin genoemde gedingstuk.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiseres] heeft in Spanje een affectieve relatie gehad met [A] (hierna: [A]), uit welke relatie op [geboortedatum] 1999 een zoon, genaamd [kind van eiseres], is geboren.
2.2.Op verzoek van [A] heeft de rechtbank Telde, te Gran Canaria, Spanje, bij beschikking van 24 januari 2004 aan [eiseres] het verbod opgelegd om met [kind van eiseres] Spanje te verlaten, voordat er een beslissing zou zijn genomen over het toezicht en de verzorging van [kind van eiseres].
2.3.Eind januari 2004 is [eiseres] met [kind van eiseres] - in strijd met het verbod van de Spaanse rechter - naar Nederland vertrokken.
2.4.Bij beslissing van 19 april 2004 heeft de rechtbank Telde het toezicht op en de verzorging van [kind van eiseres] aan [A] opgedragen en beide ouders met het gezag belast.
2.5.Bij verzoek van 18 maart 2004 hebben de Spaanse autoriteiten de Centrale Autoriteit op basis van het te Den Haag gesloten Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het HKV) verzocht de teruggeleiding van [kind van eiseres] te bewerkstelligen.
2.6.De Centrale Autoriteit heeft - na een verzoek aan [eiseres] tot vrijwillige medewerking - mede namens [A] de rechtbank Rotterdam bij verzoekschrift van 1 juli 2004 verzocht de terugkeer van [kind van eiseres] naar Spanje te gelasten.
2.7.Bij beschikking van 27 augustus 2004 heeft de rechtbank de terugkeer bevolen. De rechtbank overwoog daartoe onder meer als volgt:
"Vaststaat dat de moeder [kind van eiseres] zonder toestemming van de vader in februari 2004 heeft meegenomen vanuit Spanje naar Nederland. Voorts staat vast dat de moeder [kind van eiseres] in Nederland heeft gehouden tegen de wil van de vader.
Nu zowel de vader als de moeder het ouderlijk gezag over [kind van eiseres] hebben en [kind van eiseres] woonachtig was in Spanje direct voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, is zowel het vanuit Spanje naar Nederland brengen van [kind van eiseres], als het hem in Nederland houden, in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag. Het beroep van de moeder op artikel 8 van het EVRM faalt nu dit beroep niet is onderbouwd en de rechtbank niet is gebleken dat deze bepaling is geschonden.
Uit het vorenstaande volgt dat [kind van eiseres] naar Spanje dient terug te keren, tenzij zich dan een situatie zou voordoen als bedoeld in artikel 12 lid 2, 13 lid 1 onder b, dan wel artikel 20 van het Verdrag.
Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat [kind van eiseres] niet is geworteld in de Nederlandse samenleving. Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak was [kind van eiseres] nog geen zeven maanden in Nederland. Die periode is te kort om van een geworteld zijn te kunnen spreken. De omstandigheden dat [kind van eiseres] eerder, tijdens vakanties, zijn grootouders in Nederland bezocht en dat het thans kennelijk goed gaat met [kind van eiseres], betekenen niet dat [kind van eiseres] daardoor in Nederland is geworteld en daarom niet zou kunnen terugkeren naar Spanje.
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 20 van het Verdrag is door de moeder gesteld dat terugkeer naar Spanje slecht zou zijn voor [kind van eiseres] omdat hij zijn moeder zou moeten verlaten en omdat zijn vader te veel drinkt en niet voor hem zou kunnen zorgen. Op deze omstandigheden ziet artikel 13 lid 1 onder b en niet artikel 20 van het Verdrag. De moeder heeft niet gesteld dat Spanje de fundamentele rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet voldoende zou beschermen. Daarvan is de rechtbank evenmin gebleken, zodat een beroep op deze bepaling faalt.
(...)
Ten aanzien van het bestaan van zo een uitzonderingssituatie is door de moeder gesteld dat de vader te veel alcohol drinkt en niet voor [kind van eiseres] kan zorgen en evenmin in hem geïnteresseerd is.
De moeder heeft ter staving van haar stellingen verklaringen van derden overgelegd, waarin steeds wordt aangegeven dat de vader alcoholhoudende dranken gebruikt. Ook wordt verklaard dat de halfbroer van [kind van eiseres], [B], door vader is mishandeld, dat vader moeder psychisch onder druk heeft gezet en dat vader werkloos is en in een krot woont. Ten aanzien van de mishandeling van [B] wordt door de moeder gewezen op een verklaring van een vriendin van de grootmoeder (productie 2 bij verweerschrift van 11 augustus 2004) die getuige zou zijn geweest van mishandeling. In die verklaring van die vriendin van grootmoeder wordt evenwel niet gesproken over mishandeling, noch van [B], noch van [kind van eiseres].
(...)"
2.8.Bij beschikking van 29 september 2004 heeft het gerechtshof 's-Gravenhage de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gerechtshof de motivering van de rechtbank tot de zijne heeft gemaakt.
2.9.Om de teruggeleiding te verhinderen, is [eiseres] ondergedoken met [kind van eiseres]. In november 2005 is [kind van eiseres] gelokaliseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
2.10.[eiseres] en haar ouders hebben vervolgens bij de rechtbank 's-Gravenhage een kort geding aanhangig gemaakt om de tenuitvoerlegging van de beschikking van het gerechtshof van 29 september 2004 te schorsen. Bij vonnis van 3 februari 2006 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag de tenuitvoerlegging van de beschikking voor de duur van een jaar geschorst. In hoger beroep is dit vonnis bij arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage van 25 oktober 2006 vernietigd en is de vordering van [eiseres] en haar ouders alsnog afgewezen. Het door [eiseres] en haar ouders ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 23 mei 2008 verworpen.
2.11.Vanaf 31 december 2006 heeft [eiseres] [kind van eiseres] laten onderduiken bij een bevriend echtpaar om de teruggeleiding te voorkomen.
2.12.Op 12 maart 2007 is [eiseres] door de officier van justitie te Rotterdam in verzekering gesteld wegens onttrekking van [kind van eiseres] aan het wettig over hem gestelde gezag. Zij is op 14 maart 2007 in bewaring gesteld. Op 28 maart 2007 is haar gevangenhouding bevolen, die heeft voortgeduurd tot 4 april 2007.
2.13.Op 4 april 2007 is [kind van eiseres] door de politie opgehaald van de door hem bezochte school en op 8 april 2007 is hij met [A] teruggekeerd naar Spanje.
2.14.In mei 2007 is een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Telde waarbij zowel [A] als [eiseres] hebben verzocht om een wijziging van de voorlopige voorzieningen. Op instigatie van [eiseres] is medio oktober 2007 door de rechter een onderzoek gelast naar [A], uit te voeren door de Spaanse Sociale Dienst. Mede op basis van de resultaten van dit onderzoek, waaruit is gebleken dat de vader niet in staat was voor [kind van eiseres] te zorgen, heeft de rechtbank bij vonnis van 14 december 2007 [kind van eiseres] aan [eiseres] toegewezen en bepaald dat het ouderlijk gezag door beide ouders gezamenlijk dient te worden uitgeoefend. Voorts heeft de rechtbank een omgangsregeling bepaald die het [eiseres] toestaat met [kind van eiseres] in het buitenland te gaan wonen. De rechtbank te Telde overwoog daartoe, volgens de door de Staat in het geding gebrachte vertaling van het vonnis, onder meer als volgt:
"Het eerste en belangrijkste bewijsstuk dat in deze zaak aan de orde is voor de beoordeling, vormt het rapport dat opgesteld is door verschillende sociale instellingen van de gemeente Telde.
(...)
In voornoemd rapport wordt de conclusie getrokken dat "de eenheid van de minderjarige [kind van eiseres] bedreigd wordt door de volgende risico's (...):
- Er wordt niet voldoende voorzien in de voedingsbehoefte van de minderjarige [kind van eiseres].
- Er wordt niet voldoende voorzien in de slaapbehoefte van de minderjarige [kind van eiseres].
- Er wordt niet voldoende voorzien in de behoefte een systeem betreffende normen en waarden te verwerven.
- Er wordt niet voldoende voorzien in de behoefte met betrekking tot de emotionele veiligheid van de minderjarige [kind van eiseres];
- Gebreken in de bekwaamheid van ([A], rechtbank) om het dagelijkse leven van het huishouden met de minderjarige structuur te geven.
- Nalatigheid van de vader in het uitoefenen van de plichten van het ouderlijk gezag om zijn zoon op te voeden en zorg te dragen voor een integrale scholing.
Het vermoeden bestaat dat [A] een gewoontedrinker is.
- Ontoereikende hygiëne in de woning en gebrekkige inrichting van het huishouden.
Hierbij dient te worden aangegeven dat er andere aanwijzingen bestaan die het vermoeden rechtvaardigen dat er ook andere risico's zijn. Hier kan het rapport echter niet dieper op ingaan. Het gaat hierbij om het volgende:
- Er wordt niet voldoende voorzien in de behoefte bescherming te bieden tegen denkbeeldige risico's.
- Fysieke verwaarlozing (er wordt niet voldoen voorzien in de behoefte op lichamelijk, biologisch en cognitief gebied)."
2.15.Vanaf januari 2008 is [kind van eiseres] weer woonachtig bij [eiseres] dan wel de ouders van [eiseres] in Nederland.
2.16.[eiseres] is bij vonnis van 14 november 2007 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam veroordeeld wegens onttrekking van [kind van eiseres] aan het wettig over hem gestelde gezag. Het gerechtshof 's-Gravenhage heeft [eiseres] bij arrest van 19 januari 2010 ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.Het geschil
3.1.[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat de Staat gehouden is tot vergoeding van de schade die [eiseres] in zowel materiële als immateriële zin heeft geleden en nog zal lijden;
2. de Staat zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ter zake van de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
3. de Staat zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] - verkort weergegeven - dat de Staat onrechtmatig jegens haar en [kind van eiseres] heeft gehandeld door enerzijds op onjuiste wijze handelend op te treden en anderzijds na te laten te handelen in het belang van [eiseres] op cruciale momenten. Door nalaten van de Staat heeft [eiseres] een jarenlange juridische onmenselijke strijd moeten voeren om haar zoon terug te kunnen krijgen. De Staat, in zijn hoedanigheid van Centrale Autoriteit, had onderzoek moeten verrichten naar de leefomstandigheden waarin [kind van eiseres] zou komen te verkeren bij [A]. Er was in het onderhavige geval sprake van de uitzondering in het HKV op basis waarvan teruggeleiding geweigerd mag worden, te weten een ernstig risico dat [kind van eiseres] door terugkeer in een ondraaglijke situatie zou worden gebracht. De Centrale Autoriteit had - na onderzoek - met een beroep op deze uitzondering in het HKV teruggeleiding dan ook moeten weigeren, aldus [eiseres].
Voorts stelt [eiseres] dat zij door het Openbaar Ministerie onterecht is gearresteerd en gevangen gehouden. Volgens [eiseres] was zij op dat moment 24 weken zwanger en had zij op een dinsdag bij een abortuskliniek te Leiden een afspraak gepland. Door de arrestatie op de maandag ervoor, is deze afspraak niet doorgegaan en toen zij na 3 weken in vrijheid werd gesteld, was abortus geen optie meer, aldus nog steeds [eiseres].
[eiseres] stelt dat zij door het onrechtmatig handelen van de Staat materiële en immateriële schade heeft geleden en dat haar daarnaast schadevergoeding toekomt op grond van het arrest "wrongful birth".
Subsidiair stelt [eiseres] dat zij recht heeft op nadeelscompensatie vanwege een rechtmatige overheidsdaad. Daar [eiseres] onevenredig zwaar is getroffen door het besluit van de Staat om [kind van eiseres] terug naar Spanje te sturen, dient de Staat de door haar geleden schade te vergoeden op basis van artikel 3:4 lid 2 Awb, aldus [eiseres].
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Onrechtmatig handelen van de Centrale Autoriteit?
4.1.Volgens [eiseres] kan de Centrale Autoriteit verweten worden dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie waarin [kind van eiseres] bij [A] terecht zou komen. Nu de Centrale Autoriteit, zonder dit nadere onderzoek, heeft voldaan aan het verzoek van [A] om een verzoek tot teruggeleiding bij de rechtbank in te dienen, heeft de Centrale Autoriteit onrechtmatig gehandeld, althans de rechtbank begrijpt dat [eiseres] dit bedoelt te stellen. Omdat achteraf is gebleken dat de situatie bij [A] voor [kind van eiseres] gevaarlijk was, is bovendien daarmee de onrechtmatigheid alsnog komen vast te staan, aldus [eiseres].
4.2.Bij de beoordeling staat voorop dat uitgangspunt van het HKV is dat teruggeleiding van het kind dient plaats te vinden naar de plaats waar het kind laatstelijk gewoond heeft. Een verzoek tot teruggeleiding wordt namens de achterblijvende ouder (in dit geval de vader) in Nederland gedaan door de Centrale Autoriteit. Het verzoek tot teruggeleiding wordt vervolgens beoordeeld door de rechter. Het stond de Centrale Autoriteit op grond van het HKV niet vrij het door [A] neergelegde verzoek tot indiening bij de rechtbank van een verzoek tot teruggeleiding terzijde te leggen. Vervolgens heeft niet de Centrale Autoriteit, maar de rechtbank bij beschikking van 27 augustus 2004 de teruggeleiding bevolen (zie onder 2.7). De rechtbank heeft aan haar beschikking het uitgangspunt van het HKV, dat zeer kort kan worden omschreven als "eerst terug, dan praten", ten grondslag gelegd. Dit uitgangspunt brengt mee dat het kind terug wordt geleid naar de plaats waar het kind laatstelijk woonde en dat aldaar tussen de ouders moet worden uitgevochten aan wie het gezag toekomt. Op dit uitgangspunt bestaan beperkte uitzonderingen, die de rechtbank in haar meergenoemde beschikking heeft getoetst. Aan de beschikking is een mondelinge behandeling voorafgegaan ter gelegenheid waarvan zowel [eiseres] als [A] hun standpunten naar voren hebben kunnen brengen, zoals volgt uit het door de Staat overgelegde proces-verbaal van de zitting. [eiseres] is van de beschikking in appel gegaan, waarna het gerechtshof deze beschikking heeft bekrachtigd.
4.3.Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan een vordering op grond van onrechtmatige daad jegens de Staat. [eiseres] lijkt, waar zij haar pijlen richt op de Centrale Autoriteit, voorts uit het oog te verliezen dat de teruggeleiding van [kind van eiseres] niet voortvloeit uit de beslissingen van de Centrale Autoriteit, maar uit de hierboven genoemde beschikkingen van rechtbank en gerechtshof. Voor zover [eiseres] de Centrale Autoriteit verwijt dat geen nader onderzoek is gedaan naar de situatie waarin [kind van eiseres] in Spanje zou komen te verkeren geldt dat - daargelaten de vraag of de Centrale Autoriteit de bevoegdheid toekomt zelfstandig dergelijk onderzoek in den vreemde te (doen) uitvoeren - de rechtbank in haar beschikking gemotiveerd heeft beslist dat voor het doen van nader onderzoek door de Centrale Autoriteit geen grond bestond. Aan deze beslissing was ook de Centrale Autoriteit gebonden.
4.4.Bij het bovenstaande komt nog dat [eiseres] de tenuitvoerlegging van de beschikking van het gerechtshof waarin de teruggeleiding is bevolen, heeft kunnen voorleggen in een executiegeschil, hetgeen zij ook heeft gedaan. In dat executiegeschil is in hoger beroep beslist dat er geen aanleiding bestond om af te zien van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het gerechtshof (zie onder 2.9). Deze beslissing is in cassatie bekrachtigd. Ook van de juistheid van die beslissing zal in de onderhavige procedure moeten worden uitgegaan. Nu de Centrale Autoriteit conform deze beslissingen heeft gehandeld, kan haar geen onrechtmatig handelen worden verweten.
4.5.[eiseres] heeft nog aangevoerd dat het onrechtmatig handelen van de Centrale Autoriteit achteraf is komen vast te staan, omdat is gebleken dat [kind van eiseres] na zijn teruggeleiding door zijn vader - kort gezegd - verwaarloosd en mishandeld is. Uit het vonnis van de rechtbank Telde blijkt inderdaad dat het [kind van eiseres] in de periode dat hij bij zijn vader is verbleven bepaald niet goed is vergaan. De rechtbank kan meevoelen met [eiseres] waar zij stelt dat zij [kind van eiseres] voor deze beproeving had willen behoeden. Uit hetgeen is voorgevallen kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de Centrale Autoriteit onrechtmatig gehandeld heeft. De Centrale Autoriteit heeft zich immers te richten naar de uitspraken van de Nederlandse rechter.
Onrechtmatig handelen op grond van onrechtmatige rechtspraak?
4.6.[eiseres] stelt bij dagvaarding dat de rechter in het belang van het kind een terugkeer op termijn kan bevelen. Volgens haar had de rechter dat in 2007 ook moeten doen, nu [kind van eiseres] op dat moment al drie jaar in Nederland woonde, geen contact meer had met [A] en zelf aangaf geen Spaans meer te spreken. Voorts had de rechter moeten concluderen dat sprake zou zijn van een ondragelijke situatie waarin [kind van eiseres] terecht zou komen bij [A] na terugkeer en op die - in het HKV genoemde - uitzonderingsgrond terugkeer moeten weigeren, aldus [eiseres]. Voorts heeft de rechtbank 's-Gravenhage volgens [eiseres] ten onrechte overwogen dat [kind van eiseres] op grond van het HKV niet gehoord behoefde te worden. Ten slotte hebben rechtbank en gerechtshof ten onrechte geen acht geslagen op de deskundigenrapporten die door [eiseres] zijn overgelegd, aldus nog steeds [eiseres].
4.7.[eiseres] lijkt zich met deze stellingen te keren tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage van 29 september 2004 waarbij de teruggeleiding is bevolen en het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage van 25 oktober 2006 waarbij het gerechtshof de vorderingen van [eiseres] in het executiegeschil heeft afgewezen. Voor zover [eiseres] daarmee bedoelt dat er - met de voornoemde beslissingen - sprake is van onrechtmatige rechtspraak, verwerpt de rechtbank ook dit standpunt. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat van aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak pas sprake kan zijn wanneer bij de voorbereiding van de rechtelijke beslissing fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd, zodat van een eerlijke en onpartijdige beslissing niet meer kan worden gesproken en tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat en heeft opengestaan. Daarvan is bij de genoemde beslissingen geen sprake.
Onrechtmatig handelen door het strafvorderlijk optreden jegens [eiseres]?
4.8.Zoals de Staat terecht aanvoert, is hij naar vaste rechtspraak uitsluitend aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het ondergaan van voorlopige hechtenis en voor de schade ten gevolge van de strafrechtelijke vervolging wanneer a) de voorlopige hechtenis is ondergaan ingevolge een bevel dat is verleend in strijd met de wet, dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten of b) wanneer achteraf uit het strafdossier - uit de einduitspraak of anderszins - blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan, het zogeheten "gebleken onschuldcriterium" (vergelijk Hoge Raad 29 april 1994, NJ 1995, 727).
4.9.[eiseres] heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de Staat op basis van de onder r.o. 4.8 onder a genoemde grondslag.
4.10.Indien en voor zover [eiseres] met haar betoog dat het gerechtshof 's-Gravenhage haar in hoger beroep heeft ontslagen van alle rechtsvervolging (zie onder 2.16), bedoelt te stellen dat daarmee voldaan is aan het gebleken onschuldcriterium als bedoeld in r.o. 4.8 onder b, verwerpt de rechtbank deze stelling. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat uit het arrest van het gerechtshof van 19 januari 2010 volgt dat het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen acht dat [eiseres] het ten laste gelegde heeft begaan, te weten - verkort weergegeven - dat zij [kind van eiseres] opzettelijk aan het wettig over hem gestelde gezag heeft onttrokken. Daarmee staat vast dat de verdenking jegens [eiseres] terecht heeft bestaan en geen sprake is van "gebleken onschuld". Van "gebleken onschuld" is enkel sprake wanneer is komen vast te staan dat de ten laste gelegde feiten niet zijn gepleegd of dat de ten laste gelegde feiten geen strafbaar feit opleveren. Dat [eiseres] is ontslagen van alle rechtsvervolging wegens overmacht in de vorm van een noodtoestand / psychische overmacht is dus niet voldoende, hoezeer ook begrijpelijk is dat [eiseres] uit het strafvonnis heeft afgeleid dat haar geen blaam treft. De rechtbank zal de vordering genoemd onder 3.1 1 gebaseerd op deze grondslag eveneens afwijzen.
Onrechtmatig handelen in verband met de door [eiseres] gewenste abortus?
4.11.Vervolgens is aan de orde de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres] tijdens haar voorlopige hechtenis niet in de gelegenheid te stellen een door haar gewenste abortus te ondergaan. De rechtbank stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de Staat op deze grond in ieder geval nodig is dat [eiseres] tijdig aan de Staat (dat wil zeggen: aan degenen met wie zij gedurende haar voorlopige hechtenis contact had, zoals de politie of de officier van justitie) tijdig kenbaar heeft gemaakt dat zij haar zwangerschap wenste af te breken en dat daarbij haast geboden was omdat haar zwangerschap al vergevorderd was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiseres] op 1 december 2011 - onder meer - productie E7 overgelegd. Dit is een e-mailbericht van [C] van het parket Rotterdam van 14 maart 2007 (twee dagen nadat [eiseres] in voorlopige hechtenis is genomen: vergelijk onder 2.12) waarin een verslag is opgenomen met betrekking tot hetgeen aan de orde is gekomen bij de voorgeleiding van [eiseres]. Onder het kopje "Sociale omstandigheden", 2e alinea is - onder meer - opgenomen:
"(...) Mevrouw heeft onlangs ontdekt dat zij opnieuw zwanger is. Afgelopen week had zij een afspraak in een abortuskliniek om te beoordelen of zij de zwangerschap wel of niet wil onderbreken. Deze afspraak heeft niet plaatsgevonden. Door haar huidige zwangerschap dient mevrouw anders ingesteld te worden op haar medicatie, wat dan mogelijk weer invloed heeft op haar gemoedstoestand. (...)"
De rechtbank constateert dat uit het e-mailbericht niet blijkt dat [eiseres] heeft gemeld dat ze haar zwangerschap wilde afbreken en evenmin dat dat snel moest gebeuren. Ter comparitie heeft [eiseres] hierover verklaard dat ze gelooft dat ze tijdens het verblijf in de politiecel niet heeft verteld dat het belangrijk was dat ze snel naar de abortuskliniek kon. Ze heeft voorts verklaard dat ze het vervolgens in de gevangenis wel heeft besproken, dat toen een echo is gemaakt en dat daaruit bleek dat het op dat moment te laat was om de zwangerschap nog af te breken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat - veronderstellenderwijs aannemende dat [eiseres] in de gevangenis alsnog heeft aangegeven dat zij haar zwangerschap wilde laten afbreken - het afbreken van de zwangerschap op dat moment al een gepasseerd station was, zonder dat de Staat daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat de vordering genoemd onder 3.1 1 op basis van de grondslag "wrongful birth" afgewezen moet worden.
Nadeelcompensatie?
4.12.De rechtbank stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte is voor door de Staat te betalen schadevergoeding in geval van rechtmatig handelen. Een dergelijke uitzondering doet zich in het onderhavige geval niet voor, nu - zoals de Staat terecht opmerkt - [eiseres] als gewezen verdachte enkel recht heeft op schadevergoeding op basis van de in r.o. 4.8 onder a) en b) genoemde grondslagen. De rechtbank heeft op deze grondslagen al beslist (zie r.o. 4.9 en 4.10).
Schadevergoeding?
4.13.Met verwijzing naar het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat de Staat niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld dan wel op andere grond gehouden is aan [eiseres] schadevergoeding te betalen, waarmee de onderhavige vordering voor afwijzing gereed ligt. De rechtbank voegt hier - ten overvloede - nog aan toe dat [eiseres] enkel in persoon als eisende partij optreedt en niet mede als wettelijke vertegenwoordiger van [kind van eiseres]. Voor zover het gaat om door [kind van eiseres] geleden schade, kan die in deze procedure ook om die reden niet worden toegewezen.
Proceskosten
4.14.[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, inclusief de door de Staat gevorderde nakosten.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2.veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 904,- aan salaris advocaat en € 560,- aan verschotten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van volledige betaling en veroordeelt [eiseres] in de nakosten, begroot op € 131,- zonder betekening en € 199,- in het geval van betekening,
5.3.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.