ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3491

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/19282
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somaliër uit Mogadishu en vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Somaliër die afkomstig is uit Mogadishu. Eiser, die de Somalische nationaliteit bezit, heeft op 16 september 2009 een asielaanvraag ingediend, welke aanvankelijk werd afgewezen door de Minister voor Immigratie en Asiel. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem op 27 mei 2010, die de afwijzing vernietigde, werd de aanvraag opnieuw afgewezen. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bescherming biedt aan vreemdelingen die een reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer naar hun land van herkomst.

De rechtbank overweegt dat de situatie in Mogadishu als zeer uitzonderlijk kan worden gekwalificeerd, maar dat verweerder heeft gesteld dat eiser zich kan vestigen in Centraal- en Zuid-Somalië, waar zijn familie woont. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er voor eiser een veilig vestigingsalternatief bestaat, gezien de risico's die hij loopt in het gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kan worden geacht zich te kunnen handhaven in een omgeving waar hij niet recentelijk heeft geleefd en waar hij niet bekend is met de huidige situatie.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft recht op een nieuw besluit op zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de overheid bij het beoordelen van asielaanvragen en de noodzaak om de veiligheid van de aanvrager te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 11/19282
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[naam],
eiser,
gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,
advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel,
daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers,
verweerder,
gemachtigde mr. C.W.M. van Breda,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 mei 2011 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting was aanwezig F.M. Warsame, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum], de Somalische nationaliteit te bezitten en afkomstig te zijn uit Mogadishu (etnische afkomst/stam: Hawiye/Abgal). Eiser heeft op 16 september 2009 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 september 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 mei 2010 (AWB 09/34406) gegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 januari 2011 (201005506/01) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep daartegen gegrond verklaard, de uitspraak van 27 mei 2010 vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 september 2009 vernietigd.
Bij het bestreden besluit is de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen.
2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Deze beschermingsgrond is opgenomen in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn 2004/83 EG inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven (hierna: de Definitierichtlijn) kan in aanmerking komen voor een subsidiaire beschermingsstatus, voor zover hier van belang, een onderdaan van een derde land ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze beschermingsgrond is geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat situatie in Mogadishu gekwalificeerd dient te worden als een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eiser komt volgens verweerder echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 omdat eiser zich aan voormelde bedreiging kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen. Verweerder gaat uit van een vestigingsalternatief voor eiser in Centraal- en Zuid-Somalië.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat vaststaat dat hij uit Mogadishu komt en verwezen naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011 (in de zaak Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, JV 2011/332). Eiser stelt dat uit deze uitspraak volgt dat terugkeer naar Mogadishu in strijd is met artikel 3 van het EVRM en dat er voor hem geen vestigingsalternatief beschikbaar is buiten Mogadishu. Aan asielzoekers uit Mogadishu kan slechts in zeer bepaalde omstandigheden een binnenlands vestigingsalternatief worden tegengeworpen. Daarnaast ligt de bewijslast op dit punt bij verweerder. Verweerder heeft nog geen gebied aangewezen dat concreet veilig zou zijn. Zelfs als er al een veilig gebied zou bestaan, is niet gebleken dat eiser daar veilig naartoe zou kunnen reizen en er veilig zou kunnen verblijven. Hij kan tussen gevechten terechtkomen, hij kan in een erbarmelijke toestand terecht komen als ontheemde, en als jonge man van strijdbare leeftijd is er een reëel risico op gedwongen rekrutering door een van de strijdende partijen. En zelfs als eiser sterke banden met een veilig gebied zou hebben, dan is van belang dat hij al jaren buiten Mogadishu/Somalië verblijft en dus niet veilig zal kunnen reizen door Al-Shabaab-gebied. Eiser is immers als sinds 2009 in Nederland en dus niet ‘gewend’ aan de Al-Shabaab. Daarnaast is hij de afgelopen jaren verwesterd geraakt. Dit zorgt ervoor dat hij al snel de negatieve aandacht zal trekken van Al-Shabaab. Aangezien er geen mogelijkheid is te reizen vanuit het vliegveld in Mogadishu zonder door Al-Shabaab gebied te komen, is er voor hem ook op die grond in de praktijk geen mogelijkheid een ‘veilig’ gebied te bereiken. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit volgens eiser op onzorgvuldige wijze voorbereid. Verder heeft er onvoldoende belangenafweging plaatsgevonden en is het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, aldus eiser.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 9 januari 2012 de zaak van eiser in het licht van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2011/13 herbeoordeeld en is van mening dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Verweerder stelt dat uit het voornoemde arrest van het EHRM van 28 juni 2011 en WBV 2011/13 volgt dat alleen een vestigingsalternatief aan eiser kan worden tegengeworpen onder drie voorwaarden. Eiser dient niet te behoren tot een kwetsbare minderheidgroep, hij dient nauwe banden te hebben in het gebied waar hij naar toe terugkeert en dient zich niet te vestigen in of te reizen door gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, tenzij hij in staat kan worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab.
Verweerder stelt dat eiser niet behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep en een tijd heeft geleefd onder Al-Shabaab. Eiser heeft zijn problemen met Al-Shabaab niet aannemelijk gemaakt, zodat aangenomen kan worden dat eiser zich onder Al-Shabaab kan handhaven.
Verder heeft eiser nauwe familiebanden in het vestigingsgebied. Zijn moeder, broer en zusjes verblijven in Jowhar, in de provincie Shabelle Dhexe, in Zuid- en Centraal Somalië. Verweerder stelt dat uit de jurisprudentie van de Afdeling en het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt dat, met uitzondering van Mogadishu, ten aanzien van Centraal- en Zuid-Somalië niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Het EHRM heeft zijn oordeel onder andere gebaseerd op informatie uit diverse openbare bronnen over de situatie in Centraal- en Zuid-Somalië die dateren tot en met februari 2011 (paragraaf 37 t/m 47 en 80 t/m 195). Ook volgt uit het arrest van het EHRM dat er gereisd kan worden via de internationale luchthaven van Mogadishu. De stelling dat eiser al jaren weg is uit Somalië en zich daarom niet conform de regels van Al-Shabaab kan gedragen, wordt niet gevolgd. Eiser is in mei 2009 uit Somalië vertrokken en bovendien volgt uit zijn eigen verklaringen dat hij onder Al-Shabaab heeft geleefd, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Door de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2011 is rechte komen vast te staan dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. Ter beoordeling staat het besluit van verweerder om eiser niet in aanmerking te laten komen voor subsidiaire bescherming. Niet in geschil, en uitgangspunt voor de beoordeling in dit beroep, is dat eiser afkomstig is uit Mogadishu en dat in deze stad – gelet op het arrest Sufi en Elmi – sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, die noodzaakt tot subsidiaire bescherming. In geschil is of kan worden aangenomen dat er voor eiser een vestigingsalternatief bestaat in Centraal- en Zuid-Somalië.
7. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) voortvloeit, dat de zeer uitzonderlijke situatie, die noopt tot subsidiaire bescherming, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, zoals door het Hof beschreven in de zaak Elgafaji tegen Nederland (17 februari 2009, JV 2009/112), vergelijkbaar is met de door het EHRM aangenomen meest extreme situaties van algemeen geweld (most extreme cases) waarin er een reëel risico bestaat op blootstelling aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM (N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, 17 juli 2008, nr. 25904/07, en Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, paragraaf 218 en 226).
8. Voor het antwoord op de vraag of een vestigingsalternatief aan eiser kan worden tegengeworpen, gaat de rechtbank daarom uit van de normen die het EHRM daarover in het kader van artikel 3 van het EHRM heeft gesteld. Het is vaste rechtspraak (o.m. Salah Sheekh tegen Nederland, 11 januari 2007, paragraaf 141, JV 2007/30; Sufi en Elmi, paragraaf 266) dat de lidstaat die een vestigingsalternatief tegenwerpt, de verantwoordelijkheid houdt om zich te verzekeren (to ensure) dat de vreemdeling niet, als gevolg van de uitzettingsbeslissing wordt blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Aan bepaalde garanties moet als eerste voorwaarde (precondition) worden voldaan: de uit te zetten persoon moet kunnen reizen naar het betreffende gebied, daar toegang kunnen krijgen en zich daar kunnen vestigen. De rechtbank leidt hieruit af dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan deze eisen is voldaan, alvorens het vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
9. Ook voor de vestigingsmogelijkheden in Zuid- en Centraal Somalië wordt uitgegaan van de beoordeling van het EHRM in de zaak Sufi en Elmi (paragraaf 271 e.v.). Verweerder heeft gesteld dat de familie van eiser in Jowhar, gelegen in Zuid- of Centraal Somalië, verblijft en dat eiser zich daar kan vestigen. Verder kan eiser volgens verweerder reizen vanaf de luchthaven van Mogadishu naar Jowhar, ook al betreft dit een reis door het gebied dat gecontroleerd wordt door de groepering Al-Shabaab, omdat eiser in Mogadishu heeft geleefd onder deze groep vóór zijn vertrek, in 2009, uit Somalië. De rechtbank overweegt dat verweerder hierbij is afgegaan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens diens nader gehoor. Eiser heeft verklaard dat hij in Mogadishu voor zijn vertrek problemen heeft gehad met Al-Shabaab. Hoewel in rechte vaststaat dat het individuele relaas van eiser niet hoeft te worden gevolgd omdat het geen positieve overtuigingskracht heeft, kan niet op voorhand worden aangenomen dat eiser heeft weten om te gaan met Al-Shabaab (play the game, paragraaf 275 in Sufi en Elmi) omdat hij heeft moeten leven onder het regime van Al-Shabaab voor zijn vertrek uit Mogadishu. De rechtbank hecht in dit verband betekenis aan de landeninformatie waaruit blijkt dat Al-Shabaab in die tijd nog niet de dienst uitmaakte in Mogadishu, maar één van de vechtende partijen was in de hoofdstad (algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2009 over Somalië over de periode van 21 februari 2009 tot en met 15 september 2009, pagina 30). Het EHRM heeft overwogen dat het niet waarschijnlijk is dat een Somaliër die geen recente ervaring heeft met het leven in Somalië, voldoende in staat is om ‘het spel te spelen’ met Al-Shabaab (paragraaf 275). De rechtbank is, gelet op de situatie in Mogadishu voorafgaande aan het vertrek van eiser en het tijdsverloop sinds 2009, van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan bij eiser sprake is.
10. Met betrekking tot de reis- toegangs- en vestigingsmogelijkheden voor eiser wordt verder het volgende overwogen. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf zijn geboorte met zijn familie in Mogadishu heeft gewoond en dat zijn moeder en zijn broers en zussen op 10 mei 2009 voor hun veiligheid naar Jowhar zijn verhuisd (pagina 5 rapport eerste gehoor). Ter zitting heeft eiser aangevuld dat hij vanuit Nederland telefonisch contact met hen heeft gehad tot november 2010. De familie zou toen verblijven in een dorpje nabij de plaats Jowhar. Er was toen sprake van hongersnood. Daarna was er geen telefonisch contact meer mogelijk, aldus eiser. Met deze beperkte informatie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat vestiging bij zijn directe familie in of nabij Jowhar mogelijk is. Daarbij komt dat er, zoals hiervoor al is overwogen, onvoldoende reden is om aan te nemen dat eiser zal kunnen omgaan met de door Al-Shabaab te stellen regels omdat hij onder deze groepering zou hebben geleefd.
11. De slotsom is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er voor eiser sprake is van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal Somalië en dat het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en genomen. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, wegens strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
12. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, vast te stellen op € 874,00.
III. Uitspraak
De rechtbank ’s-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,00 (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Aldus gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2012.
Afschrift verzonden op: 9 februari 2012