ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3495

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/31615
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning asiel voor nareis en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Somalische man, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser had op 1 november 2010 verzocht om een mvv om zich bij zijn echtgenote en kinderen in Nederland te voegen. De Minister had eerder aan de echtgenote van eiser, eveneens van Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel verleend. De aanvraag van eiser werd afgewezen op basis van het standpunt dat de gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote als feitelijk verbroken moest worden beschouwd, omdat eiser na het vertrek van zijn echtgenote een relatie met een andere vrouw was aangegaan. Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat er geen sprake was van een verbroken gezinsband, maar eerder van een tijdelijke relatie, aangeduid als een 'slippertje'.

De rechtbank overwoog dat de Minister zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de gezinsband feitelijk verbroken was, enkel op basis van de nieuwe relatie van eiser. De rechtbank benadrukte dat eiser en zijn echtgenote tot het vertrek van laatstgenoemde uit Somalië feitelijk samen hadden geleefd en dat zij de biologische ouders waren van drie minderjarige kinderen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de Minister niet deugdelijke motivering had en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 11/31615
V-[nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[naam 1],
eiser,
gemachtigde mr. F.A. van den Berg,
advocaat te Middelburg,
tegen
de Minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde mr. D. Berben,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2011 (bestreden besluit).
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2012. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2], de echtgenote van eiser (hierna: referente), bijgestaan door A. Yehye, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Eiser heeft op 1 november 2010 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Sana’a, Jemen, verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Verweerder heeft aan referente, eveneens van Somalische nationaliteit, bij besluit van 17 februari 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 25 september 2009, geldig tot 25 september 2014. Eiser beoogt verblijf bij referente en hun drie minderjarige kinderen. Verweerder heeft eisers aanvraag bij besluit van 22 maart 2011 afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard.
2. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling, die als echtgenoot feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder f, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die als partner zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling, die dezelfde nationaliteit heeft als deze vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
Het beleid met betrekking tot het verlenen van voornoemde afgeleide verblijfsvergunning is uiteengezet in hoofdstuk C2/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Voor zover hier van belang is daarin het volgende geregeld.
Cumulatieve vereisten zijn:
- dat de hier bedoelde gezinsleden dezelfde nationaliteit hebben als de houder van de verblijfsvergunning asiel;
- dat zij feitelijk behoren tot zijn gezin;
- dat de houder van de verblijfsvergunning asiel deze gezinsleden heeft genoemd tijdens diens asielprocedure; en
- dat zij gelijktijdig met hem zijn ingereisd, dan wel binnen drie maanden nadat de bedoelde vreemdeling zijn verblijfsvergunning asiel heeft verkregen, zijn nagereisd.
De gezinsleden dienen, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk te hebben behoord tot diens gezin. De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin te hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon.
3. Eiser beoogt toelating in het kader van een afgeleide verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, dan wel f, van de Vw 2000. Hij heeft gesteld dat hij de echtgenoot is van referente en de vader van haar kinderen.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een mvv, omdat de feitelijke gezinsband van eiser en referente als verbroken dient te worden beschouwd, nu eiser na het vertrek van referente uit het land van herkomst een relatie is aangegaan met een andere persoon.
5. Eiser stelt in beroep dat er geen sprake is van een verbroken relatie en/of gezinsband met referente en haar kinderen. Eiser voert aan dat niet zozeer sprake is van een relatie maar dat mogelijk sprake is van een “slippertje”. Er is geen sprake van het ontstaan van een gezinsband met de andere vrouw, omdat zij niet samenwonen. Niet betwist wordt dat eiser tot aan het vertrek van referente heeft behoord tot haar gezin. Uit DNA-onderzoek blijkt dat eiser en referente de ouders zijn van hun drie kinderen. Zelfs indien sprake zou zijn van een werkelijke relatie met de andere vrouw, en dus een polygame situatie, doet dit niet af aan eisers recht op nareis naar zijn vrouw en kinderen. Er is sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn tussen eiser en zijn kinderen, aldus eiser.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (onder meer in de uitspraak van 13 november 2002, LJN: AF2860) overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is af te leiden dat bedoeld is haar in overeenstemming te brengen met de uitleg die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan de term “family life” in artikel 8 van het EVRM heeft gegeven. De rechtbank leidt hieruit af dat in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 een implementatie van artikel 8 van het EVRM in de asielrechtelijke context besloten ligt. De wetgever had kennelijk de bedoeling om artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met artikel 8 van het EVRM. Dit in aanmerking genomen dient naar het oordeel van de rechtbank het begrip “feitelijke gezinsband” zo uitgelegd te worden dat sprake is van harmonie met de rechtspraak van het EHRM over artikel 8 van het EVRM.
7. Niet in geschil is dat eiser tot het vertrek van referente uit Somalië, medio augustus 2009, feitelijk heeft behoord tot haar gezin. Ter beoordeling staat of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gezinsband tussen eiser en referente (en hun kinderen) als feitelijk verbroken kan worden beschouwd.
8. Verweerder baseert zijn standpunt dat de gezinsband tussen eiser en referente als feitelijk verbroken moet worden beschouwd, uitsluitend op de verklaringen van eiser tijdens het gehoor, dat op 23 november 2010 in Sana’a plaatsvond in het kader van een identificerend onderzoek. Tijdens dit gehoor heeft eiser onder meer het volgende verklaard:
Ik word financiële gesteund door een Jemenitische vriendin. Zij is getrouwd en heeft ook kinderen. Haar man werkt in het buitenland en komt af en toe naar [plaats] bij haar op bezoek. Mijn vriendin is niet op de hoogte van mijn visumaanvraag. Zij weet wel dat het om een tijdelijke relatie gaat. (pagina 7 van het verslag van identificerend onderzoek).
9. De rechtbank overweegt dat uit het bestaan van deze relatie, door eiser in zijn verklaring als ‘tijdelijk’ aangeduid, niet zonder meer kan worden afgeleid dat er sprake is van een feitelijke verbreking van eisers (huwelijks)relatie met referente. In dit verband is niet zonder betekenis dat uit de verklaring van eiser niet is af te leiden dat hij samenwoont met de Jemenitische vrouw. Daarbij komt dat deze vrouw volgens eiser zelf gehuwd is en kinderen heeft. Verder moet in aanmerking worden genomen dat uit de verklaringen van eiser en referente kan worden afgeleid dat zij sinds hun huwelijk, [datum], tot aan het vertrek van referente naar Nederland, medio augustus 2009, hebben samengeleefd en dat zij – zo blijkt uit het DNA-onderzoek dat verweerder heeft doen verrichten – de biologische ouders van hun drie minderjarige kinderen zijn. Zowel eiser als referente heeft bovendien, gelet op de aanvraag van eiser en het door referente blijkens de stukken en het ter zitting ingenomen standpunt, te kennen gegeven hun gezinsleven hier te lande te willen voortzetten.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gezinsband feitelijk verbroken is, uitsluitend op grond van het feit dat eiser een relatie zou zijn aangegaan. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke en draagkrachtige motivering. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, vast te stellen op € 874,00, te betalen aan eiser.
III. Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,00 (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht, € 152,00 (hondertweeënvijftig euro), aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.
Afschrift verzonden op: 9 februari 2012