ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3539

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/14
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening horecabedrijf City-Life Dance & Fun B.V. te Reeuwijk

Op 9 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van City-Life Dance & Fun B.V. tegen de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk. Het verzoek was gericht tegen een besluit waarbij de burgemeester had gelast het horecabedrijf aan de Nieuwdorperweg in Reeuwijk te sluiten wegens het ontbreken van een exploitatievergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het belang van de openbare orde en veiligheid zwaarder had kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster om de discotheek te blijven exploiteren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekster zonder de vereiste vergunning opereerde en er geen concreet zicht op legalisering van de situatie was. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhavend optreden door de burgemeester gerechtvaardigd was, gezien de vele incidenten en klachten van omwonenden over de overlast en de veiligheidsrisico's die de locatie met zich meebracht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/14
uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van
City-Life Dance & Fun B.V. (City-Life), gevestigd te Reeuwijk, verzoekster
(gemachtigde: [A]),
tegen
de Burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.A.H. van de Sanden).
ten aanzien van het besluit van 21 december 2011, waarbij verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang heeft gelast om het horecabedrijf "City-Life" aan de Nieuwdorperweg 44 te Reeuwijk te sluiten en gesloten te houden voor het publiek, wegens strijd met artikel 2.3.1.2, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Reeuwijk 2006 (APV). Aan dit besluit is een begunstigingstermijn verbonden van vier weken na de bekendmaking van het besluit, te verlengen met vier weken na uitspraak door de voorzieningenrechter in het geval een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 30 december 2011 bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 26 januari 2012 ter zitting behandeld.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], directeur. Tevens zijn ter zitting verschenen [B], bedrijfsleider, en [C], adviseur.
De Burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk, mr. [D], is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.A.H. van de Sanden en mr. E. Dans.
Overwegingen
1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2 Voor het treffen van een voorlopige voorziening is slechts plaats indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor verzoekster onevenredig bezwaarlijk zou zijn de beslissing in de hoofdzaak te moeten afwachten. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, is de vraag of een spoedeisend belang aanwezig is, niet afhankelijk van de rechtmatigheid van het besluit. In de omstandigheid dat het horecabedrijf van verzoekster dient te sluiten is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen om tot inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening over te gaan.
3 Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Het derde lid bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid van de APV is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een (wettelijk) voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.1 Niet in geschil is dat City-Life in de jaren '70 is begonnen als kleinschalige horecagelegenheid bij een manege, begin jaren '80 als Discotheek De Herberg is verder gegaan en vervolgens in de jaren '90 is uitgegroeid tot de huidige grootschalige discotheek.
Verzoekster is op de hoogte van de wens van verweerder om de exploitatie van de discotheek op de huidige locatie tot een einde te brengen. Partijen zijn reeds lange tijd in overleg over een alternatieve locatie. De grond van de huidige locatie is eigendom van [BV] B.V. Het is de bedoeling dat deze grond een woonbestemming krijgt en wordt verkocht, met de opbrengst waarvan verzoekster een andere locatie voor de discotheek kan bekostigen. Concreet zicht op verplaatsing is er op dit moment echter nog niet.
5.2 Verzoekster is niet in het bezit van een vergunning als omschreven bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV. De stelling van verzoekster dat de aan haar verleende gebruiksvergunning voldoende is wordt niet gevolgd. De gebruiksvergunning heeft betrekking op het gebouw zelf en geeft voorschriften voor het beperken van de kans op brand, het beperken van de gevolgen van brand en het vluchten uit een gebouw bij brand. Bovendien is een dergelijke vergunning vereist op grond van andere regelgeving, thans de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een exploitatievergunning heeft als doel het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting en de openbare veiligheid en orde in en rond de horeca-inrichting te beschermen.
5.3 Bij besluit van 14 juni 2011 heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast om het horecabedrijf "City Life" aan de Nieuwdorperweg 44 te Reeuwijk te sluiten en gesloten te houden voor het publiek. Aan dit besluit is een begunstigingstermijn verbonden van zes weken na de bekendmaking van het besluit. Hierbij is besloten tot een voorwaardelijke verlenging van deze begunstigingstermijn tot 1 januari 2013, mits verzoekster zich houdt aan de in het besluit genoemde voorwaarden. Indien verzoekster de voorwaarden niet nakomt, herleeft de oorspronkelijke begunstigingstermijn.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het voornemen aanvankelijk een korte begunstigingstermijn was genoemd. In haar zienswijze gaf verzoekster aan meer tijd nodig te hebben om de activiteiten te kunnen beëindigen. Daarnaast waren er binnen de gemeenteraad geluiden om verzoekster onder bepaalde voorwaarden meer tijd te gunnen.
Na overleg bleek verzoekster bereid te zijn om ervoor zorg te dragen dat de overlast binnen aanvaardbare grenzen zou blijven. Hiertoe heeft verzoekster zelf de voorwaarden aangedragen. Zodoende zijn de aan het besluit van 14 juni 2011 verbonden voorwaarden tot stand gekomen. Verzoekster heeft dit niet weersproken.
Tegen het besluit van 14 juni 2011 heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 7 oktober 2011 (AWB 11/6661) is dit verzoek toegewezen, in die zin dat het besluit wordt geschorst voor zover het de last onder bestuursdwang tot sluiting (en gesloten houding) binnen zes weken na bekendmaking, verlengd met vier weken na een uitspraak van de voorzieningenrechter, betreft. Voor het overige is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, hetgeen met zich brengt dat verzoekster tot zes weken na het besluit op bezwaar, althans uiterlijk 1 januari 2013, haar exploitatie kan voortzetten onder de door verweerder vastgestelde exploitatievoorwaarden.
Bij besluit van 28 november 2011 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het besluit van 14 juni 2011 gegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder het besluit van 14 juni 2011 herroepen en ingetrokken. Hierbij is verzoekster er op gewezen dat dit niet afdoet aan de bevoegdheid en verplichting tot handhaving wegens het exploiteren van een horecabedrijf zonder exploitatievergunning.
6 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoekster opnieuw onder aanzegging van bestuursdwang gelast om het horecabedrijf "City-Life" aan de Nieuwdorperweg 44 te Reeuwijk te sluiten en gesloten te houden voor het publiek, met een begunstigingstermijn van vier weken, te verlengen met vier weken na uitspraak door de voorzieningenrechter in het geval een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan.
Verweerder heeft aan dit besluit, samengevat, ten grondslag gelegd dat verzoekster niet beschikt over de voorgeschreven exploitatievergunning en dat deze vergunning niet (alsnog) kan worden verleend. Uit de talloze incidenten van de afgelopen jaren, de vele klachten van omwonenden en rapportages van toezichthouders, politie en brandweer blijkt dat de inrichting zowel de woon- en leefsituatie in de directe omgeving als de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. Voorts kan in geval van calamiteiten de veiligheid van bezoekers niet, althans onvoldoende, worden gegarandeerd. Daarnaast legt het benodigde toezicht op en de handhaving van de openbare orde en veiligheid gedurende de weekeinden al vele jaren een te groot beslag op de beperkte en steeds beperkter wordende gemeentelijke middelen, zonder dat daarmee de gesignaleerde problematiek afdoende en structureel kan worden ondervangen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat is besloten om de bestaande situatie niet langer te gedogen en daartegen handhavend op te treden nadat de Politie Hollands Midden, de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Hollands Midden (GHOR) en de Brandweer Hollands Midden in maart 2011 bij verweerder aandacht hebben gevraagd voor met name de veiligheidsproblematiek rondom de horeca-inrichting, bestaande uit de slechte bereikbaarheid van de discotheek wegens smalle aan- en afvoerwegen en de risico's die dit oplevert als er zich op deze locatie een calamiteit voordoet. Dit heeft de doorslag gegeven om handhavend op te treden, waarbij ook de overlast een rol heeft gespeeld.
Voorts bleek na het eerdere besluit van 14 juni 2011 dat verzoekster de door haar voorgestelde voorwaarden onaanvaardbaar vond en zich daaraan niet wenste te conformeren. Dit blijkt ook uit de door verzoekster gedane "Herziene gebruiksmelding" die betrekking heeft op een verhoging van het maximum aantal bezoekers van 500 naar 686, terwijl het huidige aantal van 500 bezoekers door verzoekster is voorgesteld om de overlast te beperken.
7 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de horeca-inrichting zonder exploitatievergunning en derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de APV exploiteert. De stelling van verzoekster dat een nieuwe APV in voorbereiding is, doet daar niet aan af. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden. Hierbij is van belang dat de door verzoekster op 3 november 2011 ingediende aanvraag om een exploitatievergunning bij besluit van 21 december 2011 is afgewezen. In dit besluit heeft verweerder gemotiveerd dat de incidenten en overlast het gevolg zijn van het feit dat City-Life is gelegen in een bijzonder rustige landelijke omgeving die niet is berekend op de toestroom van grote aantallen discotheekbezoekers. De aard van City-Life verdraagt zich niet met het rurale karakter van de directe omgeving. Dat geldt te meer voor de lokale infrastructuur die in het geheel niet is berekend op de aan- en afvoer van grote aantallen bezoekers. Een dergelijke locatie acht verweerder niet geschikt voor een discotheek als City-Life, nu dit horecabedrijf op deze locatie naar zijn aard een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de openbare orde met zich brengt. Daarnaast is de bereikbaarheid van City-Life voor hulpdiensten in het geval van een grote calamiteit onvoldoende. Door politie, GHOR en de brandweer is gewaarschuwd dat de veiligheid van bezoekers in zo'n geval niet, althans onvoldoende, kan worden gewaarborgd. Dit is het gevolg van het feit dat de locatie dan niet snel genoeg kan worden bereikt vanwege de beperkte infrastructuur enerzijds en de zeer grote aantallen mensen anderzijds, waarbij de hectiek van het moment en de omstandigheid dat ook veel anderen dan de hulpdiensten (verontruste ouders van de in de discotheek aanwezige tieners) zullen trachten het gebied te bereiken, ook een rol spelen.
Verzoekster heeft ter zitting betoogd dat ondanks de afwijzing van de aanvraag concreet zicht op legalisering van de situatie bestaat. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de veiligheid van bezoekers niet in het geding is en verwezen naar de rapportage "Brand- en bedrijfsveiligheidscan CityLife Dance & Fun te Reeuwijk" van Fire Rescue B.V. van 23 januari 2012. Deze rapportage bevat een reactie op een door Falck AVD uitgevoerde second opinion van 2 mei 2011 naar aanleiding van een meningsverschil tussen verzoekster en verweerder over met name het maximaal toegestane aantal personen in verband met de gebruiksmelding/gebruiksvergunning. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevat deze rapportage, die in een zeer laat stadium is overgelegd, onvoldoende aanknopingspunten om af te doen aan de conclusie van verweerder met betrekking tot de infrastructurele problemen. Zowel de rapportage van Falck AVD als de rapportage van Fire Rescue B.V. zien uitsluitend op de brandveiligheid van het pand en de vluchtroutes in het pand zelf en hebben geen betrekking op de aan- en afvoerwegen naar het pand toe. De stelling van verzoekster dat in de rapportage ook aandacht is besteed aan de aanrijdroutes, wordt niet gevolgd. Weliswaar wordt in de conclusie van de rapportage vermeld dat de aanrijdroute naar CityLife binnen de wettelijk gestelde norm is, maar deze conclusie wordt niet onderbouwd door hetgeen overigens in de rapportage is vermeld terwijl deze conclusie voorts niet afdoet aan de door politie, GHOR en de brandweer beschreven risico's in geval van een grote calamiteit. Reeds hierom bestaat geen grond voor de conclusie dat concreet zicht bestaat op legalisering van de huidige situatie.
Niet gebleken is dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien. Verweerder heeft opgemerkt dat verplaatsing van de discotheek in ieder geval nog enkele jaren op zich zal laten wachten. Verweerder heeft in redelijkheid het belang van de openbare orde en veiligheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster om op de huidige locatie de discotheek te kunnen blijven exploiteren.
8 Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
9 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. C. Fetter, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I. Goud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.