Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 11/34774
V-nummer: [nummer]
Inzake: [naam], verzoeker,
gemachtigde mr. H. van der Wal, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde mr. I. Boon.
I Procesverloop
1 Verzoeker is geboren op 14 juli 1966 en bezit de Kameroense nationaliteit. Op 9 februari 2011 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met als doel 'medische behandeling'. Op deze aanvraag heeft verweerder op 18 oktober 2011 afwijzend beslist vanwege het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 27 oktober 2011.
2 Op 27 oktober 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
9 februari 2012. Ter zitting is verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen J.J. van Ravesteijn-Prins, tolk in de Engelse taal.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningen¬rechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging.
1.2 Op grond van artikel 78 van de Vw 2000 beslist de voorzieningenrechter, indien een verzoek is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning, zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar.
2 De voorzieningenrechter oordeelt ambtshalve als volgt.
2.1 Aan de onderhavige procedure is een procedure vooraf gegaan. Verzoeker heeft op 15 oktober 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'medische behandeling'. Bij besluit van 4 februari 2008 (hierna: het eerdere besluit) is die aanvraag afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden met de uitspraak van 13 januari 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, waarbij het beroep tegen het besluit op bezwaar van 30 november 2009 ongegrond is verklaard.
2.2 Nu verzoeker met onderhavige aanvraag verlening van een verblijfsvergunning met hetzelfde verblijfsdoel beoogt en de aanvraag eveneens is afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige mvv, is het primaire besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een besluit van gelijke strekking als het eerdere besluit van 4 februari 2008.
2.3 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer neergelegd in haar uitspraak van 6 maart 2008 (LJN: BC7124), kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Voor de rechter geldt dit beperkte beoordelingskader ook indien het bestuursorgaan de aanvraag niet heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
2.4 Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.5 In de vorige procedure is komen vast te staan dat volgens de arts van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) een medische noodsituatie op korte termijn niet valt te verwachten zolang de behandeling met anti-retrovirale middelen nog niet is begonnen. Zodra daarvan sprake is, zal uitblijven van die behandeling kunnen leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, aldus de BMA-arts in zijn advies van 17 juli 2009.
2.6 Aan onderhavige aanvraag is bij brief van 9 februari 2011 ten grondslag gelegd dat verzoeker sedert 4 juli 2010 anti-retrovirale therapie krijgt en is verwezen naar een brief van 28 januari 2011 van zijn arts, waarin deze verklaart dat deze therapie levenslang zal moeten worden voortgezet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee sprake van veranderde omstandigheden ten opzichte van het eerdere besluit, die - gelet op het oordeel van de BMA-arts van 17 juli 2009 - dienen te leiden tot een andere beoordeling, te weten de vraag of sprake is van een medische noodsituatie. Gelet op dit novum kunnen het primaire besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de voorzieningenrechter worden getoetst.
3.1 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aan¬vraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
3.2 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
3.3 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999/00, 26 732, nr. 7, p. 108-109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. Volgens die passage wordt een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen wordt gehonoreerd.
4 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op het op 2 februari 2011 door verzoeker ondertekende aanvraagformulier is onder “5 Vrijstelling mvv-plicht en bijzondere situaties” aangekruist dat verzoeker om gezondheidsredenen geen mvv in zijn land van herkomst kan aanvragen. In de begeleidende brief van 9 februari 2011 bij de aanvraag wordt een beroep gedaan op de medische situatie van verzoeker. Bij deze brief is een brief van 28 januari 2011 van de behandelend arts van verzoeker overgelegd.
Op 19 juli 2011 heeft verweerder het BMA verzocht medisch advies uit te brengen. Op 10 oktober 2011 heeft het BMA bedoeld advies (hierna: het BMA-advies) uitgebracht. Uit het BMA-advies volgt onder meer dat verzoeker levenslang zal moeten worden behandeld met anti-retrovirale medicatie en poliklinisch zal moeten worden gecontroleerd. Deze behandeling en controles mogen niet onderbroken worden. Bij het uitblijven van behandeling is een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten. Gezien de huidige medische inzichten is verzoeker in staat om te reizen, mits hij voor, tijdens en direct na de reis de beschikking heeft over zijn medicatie. Hij kan zelf medische informatie meenemen om de behandelaar in het land van herkomst te informeren over de aard en de ernst van de aandoening, de ingezette behandeling, follow-up en het verdere therapeutisch beleid. Het is verstandig dat hij een kleine voorraad medicatie (bijvoorbeeld één maand) meeneemt. Alle (relevante) behandelingen en medicatie zijn voor verzoeker aanwezig in Kameroen. Dienaangaande is voor verzoeker gerichte uitvraag gedaan.
5 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat hij niet over een mvv beschikt. Verzoeker komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder verwijst in dit verband naar de inhoud van het BMA-advies van 10 oktober 2011. De afwijzing van de aanvraag lijdt niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter om het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 ongegrond te verklaren.
6 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Hij is van mening dat hij dient te worden vrijgesteld van de mvv-plicht. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat verweerder zijn inherente afwijkingsbevoegdheid had dienen te gebruiken en geen blijk heeft gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. Verweerder heeft niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. De stelling van verweerder, dat de beslissing niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan niet worden gevolgd. Verweerder heeft voorts niet gemotiveerd waarom geen sprake zou zijn van klemmende redenen van humanitaire aard. Uit het BMA-advies blijkt dat verzoeker aan alle voorwaarden van het beleid voldoet. Verzoeker zal informatie inbrengen, waaruit blijkt dat het BMA-advies onjuist is.
7 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7.1 Buiten geschil is dat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
7.2 Met betrekking tot de vrijstellingsgrond waarop verzoeker in het kader van het mvv-vereiste een beroep heeft gedaan, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder 4. Verweerder heeft in het primaire besluit aan de door verzoeker aangekruiste vrijstellingsgrond getoetst. Anders dan van de zijde van verzoeker ter zitting is gesuggereerd, is de vraag of hij al dan niet kan reizen niet los te zien van de vraag of bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Onder “reizen” naar het land van herkomst als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 valt immers tevens het verblijf in dat land, in afwachting van de beslissing op een mvv-aanvraag, en het is in dat kader dat verweerder het BMA heeft gevraagd om advies uit te brengen over de behandelmogelijkheden in het land van herkomst en het eventuele ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn.
Voorts heeft verweerder - kennelijk ambtshalve, nu verzoeker daarop in de aanvraagfase geen beroep heeft gedaan - getoetst aan de hardheidsclausule.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder - in het licht van hetgeen is verzocht en aangevoerd - met de wijze waarop hij heeft getoetst onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van verzoeker, dan wel het gebruik van aan hem toekomende bevoegdheden in redelijkheid niet achterwege heeft kunnen laten. Daarvoor is van belang dat verzoeker uitsluitend medische omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
7.3 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 20 december 2011 (LJN: BU9578) en 13 oktober 2010 (LJN: BO0794), is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden en moet verweerder, indien hij een BMA-advies, daaronder begrepen de eventueel nadien uitgebrachte nota’s, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Eveneens naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 november 2008 (LJN: BG5703), dient verweerder zich ervan te vergewissen dat het mogelijk is de voorwaarden te vervullen waaronder de vreemdeling bij daadwerkelijke verwijdering in staat is te reizen.
7.3.1 Bij het BMA-advies is informatie betrokken afkomstig van de huisarts van verzoeker en van eerder genoemde behandelend arts, alsmede informatie afkomstig van International SOS, met kenmerk CM 2172-2011.
De stelling van verzoeker, dat bij het BMA-advies informatie afkomstig van een niet verifieerbare bron is gevoegd en deze informatie buiten de beoordeling dient te worden gelaten, volgt de voorzieningenrechter niet. De informatie is volgens verweerder afkomstig van een vertrouwensarts. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat van een vertrouwensarts, om diens anonimiteit te waarborgen, nooit de naam wordt genoemd en dat ook aan de hand van een handtekening zijn of haar identiteit herleidbaar zou zijn. Nu van de zijde van verzoeker geen informatie is ingebracht die afbreuk kan doen aan de waarde van de aan het BMA-advies ten grondslag gelegde informatie, kan verweerder worden gevolgd in diens stelling dat, ondanks het ontbreken van een naam of handtekening van de geraadpleegde vertrouwensarts, de informatie in het brondocument betrouwbaar is. Voor het oordeel dat deze informatie buiten de beoordeling dient te worden gelaten, zoals verzoeker heeft gesteld, bestaat derhalve geen grond.
7.3.2 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat het BMA-advies een deskundigenadvies is en er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de informatie, zodat verweerder van het advies mag uitgaan bij de besluitvorming. Verweerder stelt terecht dat het BMA tot de conclusie is gekomen dat in Kameroen voldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn, dat de medicatie aanwezig is en dat de reisvoorwaarden die het BMA heeft gesteld - het meenemen van voldoende medicatie en overdracht van zijn medische gegevens - binnen de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker vallen.
Verweerder heeft erop gewezen dat speciaal ten behoeve van verzoeker informatie is opgevraagd. Het beroep dat verzoeker heeft gedaan op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem van 9 juli 2010 (LJN: BN3464) slaagt niet, nu in die zaak niet kon worden vastgesteld of de voorgeschreven medicatie en de beschikbare medicatie hetzelfde zijn, terwijl de door verzoeker gebruikte medicatie - truvada en efavirenz - blijkens pagina 2 van het “answer form” beschikbaar zijn. Verzoekers stelling dat het BMA niets heeft gevraagd over de dosering van de medicatie, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar blijkt uit de brief van de behandelend arts die bij de aanvraag is overgelegd dat de dosering belangrijk is, maar verweerder betoogt terecht dat de artsen in Kameroen kunnen zorgen voor de juiste dosering.
Verweerder stelt terecht dat verzoeker niet heeft geconcretiseerd waarom verweerder niet aan de vergewisplicht zou hebben voldaan.
7.3.3 De enkele stelling van verzoeker dat de omstandigheid, dat volgens International SOS voldoende behandeling aanwezig is in het land van herkomst, niet betekent dat die ook voor verzoeker aanwezig is, is onvoldoende onderbouwd. Verweerder betoogt terecht dat de feitelijke toegankelijkheid niet bij de beoordeling wordt betrokken. Verzoekers stelling dat de behandelend arts in zijn brief van 28 januari 2011 heeft aangegeven dat verzoeker in een gespecialiseerd centrum dient te worden behandeld en dat uit het advies blijkt dat de medicatie alleen in de gewone ziekenhuizen verkrijgbaar is, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
7.3.4 Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker op grond van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
7.4 Voorts is in geschil de vraag of het stellen van het mvv-vereiste aan verzoeker tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. Of zich een dergelijke situatie voordoet staat ter beoordeling van verweerder, die daartoe een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid heeft. De wetgever heeft beoogd dat verweerder alleen in zeer uitzonderlijke individuele gevallen van deze bepaling gebruik maakt.
7.4.1 Nu uit het BMA-advies volgt dat verzoeker in staat is om te reizen, mits hij voor, tijdens en direct na de reis de beschikking heeft over zijn medicatie, en alle (relevante) behandelingen en medicatie voor verzoeker in Kameroen aanwezig zijn en verzoeker gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in Kameroen zal worden toegelaten om aldaar een mvv aan te kunnen vragen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om verzoeker op grond van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste vrij te stellen.
7.5 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, zodat de aanvraag op juiste gronden is afgewezen.
7.6 Verweerder heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 ongegrond te verklaren. Aan dit verzoek heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in bezwaar is volstaan met een verwijzing naar de gronden van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen wijziging is in de medische situatie van verzoeker. Verzoeker heeft zich verzet tegen de toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 op dit moment en betoogt daartoe dat voor de gronden van bezwaar weliswaar is verwezen naar de gronden van het verzoek, maar dat tevens is aangegeven dat de gronden nog zullen worden aangevuld.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker eind februari 2012 weer een afspraak heeft met zijn arts en dat nadien mogelijk nieuwe informatie kan worden ingebracht. Dit betreft echter een toekomstige onzekere gebeurtenis, waarmee thans geen rekening kan worden gehouden. In de omstandigheid dat bij het indienen van de gronden van bezwaar - waarin wordt verwezen naar de gronden van dit verzoek - is aangekondigd dat de gronden kunnen worden aangevuld, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor een ander oordeel. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak wordt het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 ongegrond verklaard.
8 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9 De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor een proceskosten¬ver¬oor¬deling.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
1 verklaart het bezwaar ongegrond;
Aldus gedaan door mr. A. van ’t Laar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 februari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 84, aanhef en onder c, van de Vw 2000 geen rechtsmiddel open.