ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6860

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
396606 - HA ZA 11-1808
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot bouwvergunning en illegale verbouwing

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de Gemeente Leiden was opgelegd. De VvE was van mening dat het dwangbevel onterecht was, omdat de bestuursrechtelijke procedure nog niet was afgerond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente op 21 december 2001 een bouwvergunning had verleend aan Verbra B.V. voor het renoveren van een woonhuis met bedrijfsruimte. Echter, in 2009 constateerde een toezichthouder dat de VvE in strijd met deze vergunning had gehandeld door het pand te verbouwen tot een bedrijfsgebouw met elf woonappartementen. De Gemeente legde daarop een last onder dwangsom op aan de VvE, die hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de VvE in haar verzet kon worden ontvangen, maar dat de rechtmatigheid van de last onder dwangsom voorbehouden was aan de bestuursrechter. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de VvE moest worden afgewezen, omdat de last onder dwangsom nog geen formele rechtskracht had verkregen en de overtredingen waarvoor de dwangsom was opgelegd, dateren van vóór 1 juli 2009. De rechtbank veroordeelde de VvE in de proceskosten, die aan de zijde van de Gemeente tot € 1.472,- werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente indien de VvE deze kosten niet tijdig zou voldoen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 396606 / HA ZA 11-1808
Vonnis van 15 februari 2012
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [A],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.A.L.C. Lamme te Zoetermeer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
zetelende te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. R. Lever te Leiden.
Partijen zullen hierna de VvE en de Gemeente genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 mei 2011, met 8 producties;
- de conclusie van antwoord, met 23 producties;
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 december 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 21 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: B&W) bouwvergunning verleend aan Verbra B.V. tot het renoveren en verbouwen van een woonhuis met bedrijfsruimte tot een bedrijfsruimte met zeven bovenwoningen, plaatselijk bekend [A-straat te plaats A].
2.2.Op 28 augustus 2003 hebben B&W een aanvraag om bouwvergunning van Vebra B.V. tot het verlenen van een bouwvergunning voor het verbouwen van een bedrijfsgebouw tot bedrijfsruimte en elf woningen, plaatselijk bekend [A-straat te plaats A], geweigerd op grond van brandveiligheidseisen en parkeereisen.
2.3.Op 20 december 2004 hebben B&W bouwvergunning verleend aan Vebra N.V. tot het verbouwen van een kantoor met zeven bovenwoningen tot kantoor met negen bovenwoningen, plaatselijk bekend [A-straat te plaats A].
2.4.Bij brief van 21 januari 2005 hebben B&W aan Vebra N.V. onder meer het volgende bericht:
"Met onze brief van 21 oktober 2003, verzonden op 22 oktober 2003, hebben wij u medegedeeld dat wij hadden besloten u te gelasten de panden [A-straat] (...) in overeenstemming te brengen met de verleende monumenten- en bouwvergunning,
d.d. respectievelijk 29 november 200 en 21 december 2001 en de daarbij behoren tekeningen. Dit diende binnen vier weken te zijn uitgevoerd ander zou bestuursdwang worden uitgeoefend.
(...)
Vervolgens heeft u op 30 januari 2004 een aanvraag voor bouwvergunning ingediend, welke bouwvergunning op 20 december 2004 is verleend.
Aangezien de nieuwe bouwvergunning reeds is gerealiseerd en daarmee wordt voldaan aan de last zoals omschreven in ons besluit d.d. 22 oktober 2003 zijn wij van oordeel dat dit besluit is uitgewerkt. Wij beschouwen dit dossier dan ook als gesloten.
(...)"
2.5.Bij akte van 22 juni 2009 is het pand, plaatselijk bekend [B-straat te plaats A] kadastraal gesplitst in vijftien appartementsrechten, waaronder vijf bedrijfs-/winkelruimten en tien woonruimten. Hierbij is tevens de VvE opgericht.
2.6.Bij brief en besluit van 30 september 2009 (hierna: de last onder dwangsom) hebben B&W een last onder dwangsom opgelegd aan de VvE. De brief vermeldt onder meer het volgende:
"Op 6 mei 2009 heeft een toezichthouder van de afdeling Handhaving geconstateerd dat u op het bij u in eigendom toebehorende perceel [A-straat ], (...) in afwijking van de verleende bouwvergunning (en dus zonder) bouwvergunning een bedrijfsgebouw met zeven bovenwoningen heeft verbouwd tot een bedrijfsgebouw met 11 woonappartementen.
(...)
U dient binnen twaalf weken de illegale verbouwing, zoals aangegeven op bijgevoegd inspectierapport, ongedaan te maken en ongedaan te houden en de situatie terug te brengen in de staat waarin deze verkeerde voor de illegaal uitgevoerd bouwwerkzaamheden, dan wel in overeenstemming te brengen met de op20 december 2004 verleende bouwvergunning, nummer [nummer].
Indien de strijdigheid niet of niet geheel binnen de hierboven genoemde termijn van twaalf weken is opgeheven, verbeurt u een dwangsom ineens van € 50.000,-."
2.7.Bij brief van 17 november 2009 heeft Visieplan B.V. te Delft namens de VvE bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom.
2.8.Bij brief en besluit van 4 juni 2010 (hierna: de invorderingsbeschikking) hebben B&W jegens de VvE aanspraak gemaakt op betaling binnen zes weken van de dwangsom van € 50.000,-.
2.9.Bij brief van 19 juli 2010 heeft de heer [B] namens Vebra N.V. bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbeschikking.
2.10.Ter zitting van 24 september 2010 heeft de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van de Gemeente de bezwaarschriften tegen de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking behandeld.
2.11.Bij besluit 16 mei 2011 hebben B&W, voor zover thans van belang:
- de bezwaren ongegrond verklaard en de last onder dwangsom te handhaven;
- de invorderingsbeschikking herroepen, voor zover dit betrekking heeft op de bij de constateringsrapporten van 6 mei 2009 en 4 december 2009 geconstateerde gebreken op de eerste en tweede verdieping van het gebouw.
2.12.Tegen het besluit van 16 mei 2011 heeft de VvE beroep ingesteld bij deze rechtbank, sector bestuursrecht. Bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.13.Op 15 november 2011 heeft de VvE tegen laatstgenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
3.Het geschil
3.1.De VvE vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
Ihet verzet gegrond verklaart en het betekende dwangbevel op grond van artikel 5:26 Awb (oud) buiten effect stelt, dan wel de hoogte van de kosten van de bestuursdwang vaststelt op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IIde in rekening gebrachte incassokosten buiten effect stelt, dan wel de incassokosten vaststelt op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair:
IIIde tenuitvoerlegging van het dwangbevel op grond van artikel 438 lid 1 Rv opschort tot de last onder dwangsom zijn formele rechtskracht verkrijgt;
primair en subsidiair:
IVde Gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.Hieraan legt de VvE, samengevat, ten grondslag dat de brief van B&W van 21 januari 2005 als bedoeld onder 2.4 impliceert dat de Gemeente toen heeft geconstateerd dat de toenmalige bouwkundige situatie van het appartementcomplex voor haar geen probleem opleverde. Daarnaast wijst de VvE op de door haar aangevoerde argumenten in de bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot het dwangsombesluit en de invoeringsbeschikking. Volgens de VvE is de last onder dwangsom gebrekkig tot stand gekomen is de hoogte van de dwangsom disproportioneel.
3.3.De Gemeente voert gemotiveerd verweer.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank is met partijen van oordeel dat nu de overtreding(en) waarvoor de dwangsom zou zijn verbeurd dateert van vóór 1 juli 2009, ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Awb, daarop het vóór 1 juli 2009 geldende recht van toepassing is. Onderhavig geschil naar aanleiding van een dwangbevel tot invordering van een bestuurlijke dwangsom is gelet op het geldende recht dan ook terecht aan de burgerlijke rechter voorgelegd.
4.2.Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de VvE in ieder geval in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.3.Dit verzet strekt ertoe dat de rechtbank de rechtmatigheid van de last onder dwangsom toetst. Dat oordeel is echter voorbehouden aan de bestuursrechter. In het onderhavige geval is dit oordeel, gelet op de nog lopende procedure bij de Afdeling, nog niet in hoogste instantie gegeven. De last onder dwangsom heeft dan ook nog geen formele rechtskracht verkregen. Voor de beoordeling van de vordering van VvE door de rechtbank brengt dit mee dat summier dient te worden onderzocht of het door de VvE ingestelde hoger beroep bij de Afdeling een redelijke kans van slagen heeft en zou kunnen leiden tot vernietiging van de last onder dwangsom (vgl. HR 19 januari 2001, NJ 2001, 324).
4.4.De rechtbank constateert dat de last onder dwangsom is opgelegd vanwege het bouwen in afwijken van de bouwvergunning van 20 december 2004, onder meer omdat er meer woonappartementen waren gerealiseerd dan volgens de bouwvergunning was toegestaan. Anders dan de VvE betoogt, kan uit de onder 2.4 bedoelde brief van 21 januari 2005 niet zonder meer worden afgeleid dat de Gemeente daarin heeft erkend dat de feitelijke situatie overeenkwam met de op 20 december 2004 vergunde situatie en dat het dossier voor de Gemeente als gesloten werd beschouwd. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de bestuursrechter in de onder 2.12 bedoelde uitspraak dit betoog van de VvE gemotiveerd heeft verworpen (r.o. 11). Bovendien heeft de VvE ter comparitie erkend dat de bestaande bouwkundige situatie niet overeenstemt met de bouwvergunning van 20 december 2004. Gelet op het voorgaande leidt de hiervoor genoemde summiere onderzoeksplicht van de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van de VvE behoort te worden afgewezen.
4.5.Bij deze uitkomst past dat VvE in de kosten van de proces- en nakosten wordt veroordeeld, overeenkomstig de vordering van de Gemeente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis. De proceskosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 1.472,- te weten € 568,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (2 punten à € 452,-, volgens tarief II).
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.wijst de vordering af;
5.2.veroordeelt de VvE in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Gemeente tot op deze uitspraak begroot op € 1.472,-, welk bedrag dient te worden vermeerderd met
€ 199,- indien betekening noodzakelijk zal zijn en met € 131,- indien betekening achterwege blijft, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis indien de VvE deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.3.verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.