ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6876

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 2834
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduren van de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 februari 2012 uitspraak gedaan in een procedure over het voortduren van de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling, eiser, die op 10 november 2011 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring eerder ongegrond was verklaard bij uitspraak van 29 december 2011. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het voortduren van de bewaring rechtmatig was sinds het sluiten van het vooronderzoek op 27 december 2011.

Tijdens de zitting op 7 februari 2012 is gebleken dat eiser op 10 januari 2012 was gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten, waar zijn Iraakse nationaliteit was vastgesteld. Er heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden op 12 januari 2012, en verweerder heeft aangegeven dat er gesprekken gaande zijn met de Iraakse autoriteiten over de afgifte van een laissez-passer voor eiser. De rechtbank oordeelde dat er nog steeds zicht op uitzetting naar Irak was, ondanks de eerdere problemen met de terugname van Iraakse vreemdelingen door de Iraakse autoriteiten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn voor verweerder om het resultaat van de gesprekken met de Iraakse autoriteiten af te wachten nog niet was verstreken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 februari 2012, en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12 / 2834
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Op 10 november 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Janssen.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 6 mei 1984 en van Iraakse nationaliteit.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring laatstelijk bij uitspraak van 29 december 2011 (AWB 11 / 40934) ongegrond is verklaard. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het vooronderzoek in de vorige procedure op
27 december 2011, rechtmatig kan worden geacht.
3. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser op
10 januari 2012 is gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten. Daarbij is de Iraakse nationaliteit van eiser vastgesteld. Voorts heeft op 12 januari 2012 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat deze week dan wel volgende week zal worden gerappelleerd bij de Iraakse autoriteiten inzake de in onderzoek zijn aanvraag tot afgifte van een laissez-passer voor eiser.
4. Gelet op voormelde presentatie en onder verwijzing naar rechtsoverweging 4 van voormelde uitspraak van 29 december 2011 (AWB 11 / 40934), is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet kan worden gezegd dat zicht op verwijdering naar Irak ontbreekt. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting nog verwezen naar en geciteerd uit een brief van verweerder van 23 januari 2012. Uit deze brief blijkt dat verweerder nog in gesprek is met de Iraakse autoriteiten over de reden van het niet langer terugnemen van Iraakse vreemdelingen. Tevens geeft verweerder in deze brief aan dat intensief overleg wordt gevoerd met de Iraakse autoriteiten over de mogelijkheden van gedwongen terugkeer.
Ook blijkt uit de brief van 23 januari 2012 dat verweerder met de Iraakse ambassadeur
in Nederland heeft gesproken over de ontstane situatie en over mogelijkheden om de gedwongen terugkeer van ongedocumenteerde vreemdelingen te hervatten. Blijkens de
brief heeft de ambassadeur toegezegd zich met deze boodschap tot de Iraakse autoriteiten
in Bagdad te wenden en zich in te spannen om tot een oplossing te komen. Ook de Nederlandse ambassadeur in Bagdad heeft de urgentie om tot een oplossing te komen onder de aandacht gebracht van de Iraakse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn nog niet verstreken die verweerder gegund moet worden om het resultaat van deze gesprekken af te wachten en zich te beraden op vervolgacties. Dit neemt niet weg dat van verweerder verwacht mag worden dat hij tussentijds informeert naar de stand van zaken van het diplomatieke overleg met de Iraakse autoriteiten en de rechtbank hierover zo concreet mogelijk bericht, zodat de rechtbank kan beoordelen of zicht op verwijdering bestaat binnen een redelijke termijn.
5. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2012.
w.g. mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken,
griffier w.g. mr. B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 februari 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.