Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 407656 / KG ZA 11-1363
Vonnis in kort geding van 31 januari 2012
[eiser],
thans verblijvende in [X.], locatie [Y.] gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser,
advocaat mr. K.K. Hansen Löve te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 januari 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij brief van 14 februari 2011 hebben de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten om de uitlevering van eiser verzocht. Deze uitlevering is gevraagd ter vervolging van eiser wegens deelneming aan een criminele organisatie, het plegen, doen plegen, medeplegen of opzettelijk uitlokken van (telemarketing) oplichting, althans een poging daartoe, alsmede van valsheid in geschrifte en/of het opzettelijk gebruik maken daarvan.
1.2. Eiser heeft zowel de Nederlandse als de Liberiaanse nationaliteit.
1.3. Bij beslissing van 22 april 2011 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch de uitlevering van eiser toelaatbaar verklaard. Bij advies van gelijke datum heeft de rechtbank de Minister van Justitie (hierna ook: de Minister) geadviseerd gevolg te geven aan deze uitspraak.
1.4. Bij arrest van 25 oktober 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van eiser verworpen.
1.5. Bij beschikking van 9 november 2011 heeft de Minister de uitlevering van eiser naar de Verenigde Staten (VS) toegestaan.
1.6. Bij brief van 23 november 2011 heeft de advocaat van eiser gedaagde er onder meer op gewezen dat de psychische gezondheid van eiser zwaar onder druk staat en dat in de uitleveringsprocedure van eiser nog geen beroep is gedaan op de hardheidsclausule. Daarbij heeft de advocaat -refererend aan een te entameren kort geding waarin gevorderd zal worden om de uitlevering te verbieden- gevraagd om door de forensisch psychiatrische dienst een rapportage te laten opstellen over eiser.
1.7. Bij brief van 24 november 2011 heeft gedaagde de advocaat van eiser geantwoord dat per heden het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFPP) de vraag is voorgelegd of er op basis van het beroep op de bijzondere hardheid een aanleiding bestaat om een nader onderzoek te verrichten naar de psychische toestand van eiser, en zo ja om dat onderzoek te verrichten. Daarbij is bericht dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om de uitspraak in kort geding in Nederland af te wachten.
1.8. Bij brief van 9 december 2011 heeft justitieel forensisch psychiater A.H.A.C. van Bakel gedaagde gerapporteerd over zijn onderzoek naar de psychische gezondheid van eiser. In het rapport heeft Van Bakel geconcludeerd dat hij op de vraag of uitleveren van eiser aan de VS van een bijzondere hardheid is, geen eenduidig antwoord kan geven. Daarbij heeft hij geantwoord dat het proces van uitlevering niet bevorderlijk is voor de psychische stabiliteit van eiser, maar dat niet te voorspellen valt welke gevolgen de uitlevering uiteindelijk daadwerkelijk zullen hebben nu de diagnostiek complex is vanwege PTSS (posttraumatische stressstoornis), mogelijk persoonlijkheidsproblematiek en waarschijnlijk ook een sterke culturele component.
1.9. Vervolgens heeft de psychiatrisch adviseur van de Minister, professor dr. H.J.C. van Marle zich desgevraagd, met het oog op de toegestane uitlevering, uitgelaten over voormeld onderzoek van Van Bakel. Van Marle concludeert onder meer dat voor een bijzondere hardheid bij uitlevering sprake dient te zijn van ernstige psychiatrische problematiek, te objectiveren als een ernstige stoornis in de realiteitsopvatting (psychose) of een ernstige depressie met depressieconforme realiteitsstoornis van de praktijk, dan wel de kans dat onder invloed van de uitlevering op psychiatrische gronden er irreversibele schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van eiser wordt toegebracht. In de visie van Van Marle is dat niet het geval nu in de rapportage van Van Bakel onder meer duidelijk vermeld wordt dat eiser in staat is zich te concentreren en een helder bewustzijn heeft alsmede dat geen psychotische fenomenen worden waargenomen en dat er ook geen depressieve wanen zijn. In zijn advies meldt Van Marle dat op grond van het rapport van Van Bakel niet naar voren komt dat er sprake is van een bijzondere hardheid en dat de psychosen waar eiser wel aan lijdt -een psychiatrische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis- bekend zijn aan de autoriteiten van de VS en dat van hen verwacht mag worden dat zij de mogelijk optredende psychiatrische symptomen van eiser zullen behandelen. Daarbij heeft Van Marle erop gewezen dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser niet in staat is de strekking en procedure van de uitlevering te begrijpen en dat situatieve stress inherent is aan een uitlevering zoals deze.
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden om eiser aan de VS uit te leveren, althans een verbod om tot uitlevering over te gaan zolang door een erkend deskundige, na zorgvuldig onderzoek, niet is bepaald dat er geen sprake is van een ernstig suïcidegevaar dat aan uitlevering in de weg staat.
2.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door hem aan de VS uit te leveren. Uitlevering is funest voor eisers psychische gezondheid. Eiser lijdt aan een niet verwerkt oorlogstrauma -als kindsoldaat is hij tussen zijn 17de en 18de jaar in Liberia zowel geestelijk als lichamelijk gemarteld-. Hij is bang zichzelf iets aan te zullen doen als de stemmen in zijn hoofd de kans krijgen om de controle over zijn handelen totaal over te nemen. Eiser vreest de uitlevering niet te zullen overleven.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de uitlevering van eiser aan de VS toe te staan.
3.2. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat er geen grond is voor een verbod op uitlevering. Volgens gedaagde leidt het vooruitzicht van uitlevering bij een opgeëiste persoon dikwijls tot verhoogde druk en enig lijden, maar is dit geen reden om een beroep op de hardheidsclausule te honoreren. In dit verband heeft gedaagde betoogd dat uitlevering slechts wordt geweigerd indien er gevaar bestaat voor ernstig blijvend psychiatrisch lijden, er ernstig rekening moet worden gehouden met suïcide en indien er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de uit te leveren persoon in de verzoekende staat zal worden opgevangen in geval van psychiatrische problemen. In de visie van gedaagde is geen van deze omstandigheden in de onderhavige zaak aan de orde.
3.3. Mede gelet op voormelde rapportage van Van Bakel en de conclusies van Van Marle, is er voorshands onvoldoende aanleiding om te oordelen dat eisers beroep op de hardheidheidsclausule kan slagen. Eisers stelling dat gedaagde hem niet mag uitleveren omdat suïcidale neigingen eiser in dat geval fataal kunnen worden, slaagt niet. Deze stelling gaat eraan voorbij dat eiser nu ook niet doorlopend wordt geobserveerd. Het door eiser gevreesde gevaar van het zich voordoen van een onbewaakt moment waarin hij zichzelf buiten zijn wil onherstelbare schade kan berokkenen, miskent dat hij thans in de inrichting waarin hij verblijft ook niet continu daarvan weerhouden kan worden. Daar komt bij dat toediening van de juiste medicijnen de kans op het realiseren van deze vrees kan verminderen. Bovendien blijkt uit het advies van Van Marle, die zeer gezaghebbend is op dit gebied, dat van de autoriteiten in de VS verwacht mag worden dat zij de mogelijk optredende psychiatrische symptomen van eiser op adequate wijze en volgens de regels der kunst zullen behandelen. Ter zitting heeft gedaagde in dit verband nog verklaard dat de betreffende autoriteiten in de VS er nog eens expliciet op gewezen zullen worden dat zij aandacht hebben voor eisers vrees.
3.4. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de uitlevering van eiser aan de VS toe te staan. De vordering van eiser dient daarom te worden afgewezen.
3.5. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.