ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7156

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392713 - HA ZA 11-1307
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig overheidshandelen en schadevergoeding door de Dienst Wegverkeer

In deze zaak vordert eiser, een ondernemer in de autobezigheid, schadevergoeding van de Dienst Wegverkeer (RDW) wegens onrechtmatig handelen. De RDW had op 6 februari 2009 een erkenningsbesluit ingetrokken, dat eerder aan eiser was verleend voor het keuren van motorrijtuigen in het kader van de Algemene Periodieke Keuring (APK). Eiser stelt dat deze intrekking onrechtmatig was, omdat de bestuursrechter het intrekkingsbesluit later heeft vernietigd. Eiser vordert dat de rechtbank vaststelt dat RDW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van deze intrekking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat RDW inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door het intrekkingsbesluit, dat later door de bestuursrechter is vernietigd. Echter, RDW betwist dat eiser schade heeft geleden en stelt dat de schade niet het gevolg is van de intrekking, maar mogelijk van andere factoren zoals de economische situatie of het ondernemerschap van eiser. Eiser heeft gesteld dat hij door de intrekking van de erkenning vermogensschade heeft geleden, waaronder gederfde winst en verlies van klanten.

De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden, maar dat hij de omvang van deze schade nog moet onderbouwen. De rechtbank geeft eiser de gelegenheid om zijn schade nader toe te lichten en te onderbouwen met concrete berekeningen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan totdat eiser zijn schade heeft toegelicht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 392713 / HA ZA 11-1307
Vonnis van 22 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F. Uzumcu te 's-Gravenhage,
tegen
het zelfstandig bestuursorgaan
DIENST WEGVERKEER (RDW),
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en RDW genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 april 2011 met producties,
- de conclusie van antwoord met 11 producties,
- het tussenvonnis van 6 juli 2011, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 9 augustus 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Bij besluit van 6 februari 2009 heeft RDW aan [eiser] een erkenningsbesluit verleend voor het keuren van motorrijtuigen en/of aanhangwagens in het kader van de Algemene Periodieke Keuring (APK).
2.2.De erkenning is verleend voor de keuringsplaats aan de [A-straat te plaats A]. Op dat adres is de eenmanszaak Wereld Auto gevestigd, een garagebedrijf dat op het moment van vestiging in 2007 op naam stond van [eiser] en thans, blijkens een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 18 mei 2011, op naam staat van [andere naam eiser].
2.3. RDW heeft op dezelfde datum dat zij het erkenningsbesluit nam, derhalve op 6 februari 2009, de APK-erkenning ingetrokken, omdat tijdens de erkenning in de voorgaande periode een overtreding van de Erkenningsregeling APK was geconstateerd. Deze overtreding werd geconstateerd bij de uitvoering van een steekproefherkeuring van 29 februari 2008.
2.4.[eiser] heeft tegen het intrekkingsbesluit van 6 februari 2009 bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 4 februari 2010 het beroep van [eiser] gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat door de vernietiging van het intrekkingsbesluit het erkenningsbesluit van 6 februari 2009 herleeft. De Raad van State heeft, naar aanleiding van het door RDW ingestelde hoger beroep, de uitspraak van de rechtbank bevestigd op 18 augustus 2010.
2.5.Bij brief van 11 augustus 2010 heeft RDW aan [eiser] bericht dat zijn erkenning per die datum wordt geactiveerd. Dat houdt in dat vanaf die datum weer toegang kon worden verkregen tot het voor de uitvoering van een APK benodigde systeem van de RDW.
2.6.Bij brief van 19 augustus 2010 heeft de advocaat van [eiser] RDW bericht haar aansprakelijk te houden voor schade. Bij e-mailbericht van 22 februari 2011 heeft de advocaat van [eiser] aan RDW bericht de schade voor [eiser] te schatten op minimaal € 300.000,-. Partijen zijn er niet in geslaagd een minnelijke regeling te treffen.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert samengevat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat RDW jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en deswege aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.500,- en de proceskosten.
3.2.[eiser] legt hieraan ten grondslag dat het besluit tot intrekking van de APK-erkenning onrechtmatig jegens hem is genomen en dat hij door dit besluit schade heeft geleden, bestaande uit vermogensschade en ander nadeel.
3.3.RDW voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Tussen partijen is niet in geschil dat RDW, doordat het op 6 februari 2009 genomen intrekkingsbesluit naderhand door de bestuursrechter is vernietigd, een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd, welke in beginsel aan RDW moet worden toegerekend. RDW heeft echter betwist dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden en het causaal verband tussen die schade en de onrechtmatige gedraging bestreden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.2.RDW heeft met juistheid betoogd dat de kosten om het intrekkingsbesluit aan te vechten in de bestuursrechtelijke procedure moeten worden gevorderd en vergoed, zoals dat ook is gebeurd. Deze kosten kunnen derhalve niet als schadepost in de onderhavige procedure worden betrokken.
4.3.[eiser] heeft voorts gesteld immateriële schade te hebben geleden. Daartoe is evenwel vereist dat aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een aantasting van zijn persoon, verder reikend dan enig psychisch onbehagen. Nu [eiser] op de comparitie desgevraagd heeft verklaard dat de intrekking en alles daar omheen veel impact heeft gehad, maar hij er niet ziek van is geweest, concludeert de rechtbank dat van immateriële schade niet is gebleken. Ook uit dit betoog kan derhalve niet worden afgeleid dat [eiser] schade heeft geleden door het intrekkingsbesluit.
4.4.[eiser] heeft echter ook gesteld vermogensschade te hebben geleden, bestaande uit gederfde winst en verlies van groeipotentieel en klanten. Op de comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij in zijn garagebedrijf in 2008 zo'n 20 tot 30 APK-keuringen per dag verrichtte, waarvoor hij van klanten met een benzineauto € 50,- kreeg en van klanten met een dieselauto € 75,-. Daarnaast heeft hij verklaard zelf geen keurmeester te zijn en voor elke keuring een keurmeester te moeten inschakelen. Deze keurmeester betaalde hij €12,50 per keuring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] door het stellen van deze feiten voldoende aannemelijk gemaakt dat hij mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het intrekkingsbesluit van RDW.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] ook heeft verklaard dat hij op enig moment zijn naam [eiser] bij de Kamer van Koophandel heeft laten wijzigen in de naam van zijn echtgenote [A], zonder overigens formeel tot naamswijziging te zijn overgegaan. Nu blijkens het uittreksel het nog altijd gaat om dezelfde voornaam, geboortedatum en geboorteplaats, gaat de rechtbank er vanuit dat [eiser] dezelfde persoon is als [andere naam eiser]. Dat betekent dat de eenmanszaak Wereld Auto nog altijd wordt gedreven voor rekening en risico van [eiser], zodat de door hem gestelde bedrijfsschade ook daadwerkelijk door hem wordt geleden.
4.5.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RDW op de voet van art. 6:162 BW gehouden is de bedrijfsschade die voor [eiser] als gevolg van het intrekkingsbesluit is ontstaan, aan hem te vergoeden. Nu [eiser] ter comparitie heeft bevestigd dat zijn schade reeds geleden is en dus bepaalbaar, zal de rechtbank de zaak niet verwijzen naar de schadestaatprocedure, maar de schade in onderhavige procedure begroten. Vooruitlopend op deze begroting overweegt de rechtbank nog het volgende.
4.6.Naar aanleiding van het betoog van [eiser] dat hij bedrijfsschade heeft geleden, heeft RDW als verweer aangevoerd dat niet is gebleken dat deze schade is veroorzaakt door de intrekking van het besluit. Een dalend bedrijfsresultaat kan volgens RDW immers ook het gevolg zijn van een verslechtering van de economische situatie of te wijten zijn aan het ondernemerschap van [eiser]. Nu het aan [eiser] is om te stellen dat hij als gevolg van het intrekkingsbesluit schade heeft geleden en hij daarvan ook de bewijslast draagt, zal de rechtbank [eiser] gelegenheid geven zijn stellingen ter zake nader toe te lichten.
4.7.RDW heeft met het oog op de door [eiser] gestelde bedrijfsschade ook betoogd dat de omvang van deze schade mede is veroorzaakt doordat [eiser] heeft verzuimd schadebeperkende maatregelen te treffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft RDW er daarbij met juistheid op gewezen dat [eiser] zijn schade had kunnen beperken door, zoals in het intrekkingsbesluit vermeld, vanaf 6 augustus 2009 een hernieuwd verzoek tot erkenning te doen. De schade had in dat geval kunnen worden beperkt tot uiterlijk acht weken na 6 augustus 2009. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat deze aanvraag zou zijn afgewezen, omdat er nog een overtreding openstond, maar dat is door RDW gemotiveerd betwist. Ook de rechtbank kan uit de overgelegde processtukken niet meer afleiden dan dat de laatste overtreding dateerde van 29 februari 2008 en dat deze overtreding werd gesanctioneerd bij het aangevallen besluit van 6 februari 2009. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de schadeperiode in beginsel beperkt moet worden van 6 februari 2009 tot circa 1 oktober 2009.
4.8.Op grond van het voorgaande zal de rechtbank [eiser] daarom in de gelegenheid stellen om bij akte zijn bedrijfsschade, voor zover geleden in de periode van 6 februari 2009 tot circa 1 oktober 2009, nader toe te lichten. RDW zal vervolgens de gelegenheid worden gegeven om bij akte hierop te reageren. De rechtbank wijst erop dat het aan [eiser] is om - op de voet van artikel 21 en artikel 85 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - zijn schade met concrete, door bescheiden ondersteunde, berekeningen te onderbouwen, die de omvang en de opbouw van zijn schade inzichtelijk maken.
4.9.Desgewenst kunnen partijen de hierna te noemen rolzittingen ook benutten om eenstemmig doorhaling van de zaak te verzoeken.
4.10.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.verwijst de zaak naar de rol van 21 maart 2012 voor het nemen van een akte door [eiser] (uitsluitend) voor de onder 4.8 beschreven doeleinden;
5.2.bepaalt dat na het nemen van deze akte de zaak wordt verwezen naar de rol van 18 april 2012 voor het nemen van antwoordakte door RDW, waarna de zaak zal worden verwezen naar de rol voor vonnis op een termijn van zes weken;
5.3.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.