ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7579

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/34727
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verblijfsdocument aan gezinslid van EU-burger en de gevolgen voor kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse verzoekster en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, waaruit haar rechtmatig verblijf als gezinslid van een EU-burger zou blijken. De aanvraag werd afgewezen, wat leidde tot een verzoek om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de kinderen van verzoekster, die afhankelijk zijn van haar zorg, in een feitelijke onmogelijkheid verkeren om hun rechten als EU-burgers uit te oefenen, indien hun moeder het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zorg voor het jongste kind niet aan de vader kon worden toevertrouwd, gezien zijn gewelddadige verleden en de onbekende verblijfplaats. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en bepaald dat de minister opnieuw op het bezwaar moet beslissen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster en is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van het EU-recht, met verwijzing naar het arrest Ruiz Zambrano, dat de rechten van kinderen van EU-burgers beschermt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 11/34727 (voorlopige voorziening)
Awb 12/632 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum]7,
van Turkse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoekster,
gemachtigde mr. A.P. van den Akker, advocaat te Amersfoort;
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voorheen: de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. A.R. de Vos,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft op 26 juli 2011 een aanvraag om toetsing aan het EU gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf) ingediend. Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument, waaruit het rechtmatig verblijf als gezinslid van een burger van de Unie blijkt, afgewezen. Bij brief van 26 oktober 2011 is daartegen bezwaar gemaakt.
Verzoekster mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 27 oktober 2011 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat in bezwaar is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 2 november 2011. Bij brief van 30 december 2011 zijn aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 januari 2011 ongegrond verklaard. Bij brief van 6 januari 2012 is daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 12/632. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 10 januari 2012.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gelijk gesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep. Bij brief van 10 januari 2012 zijn aanvullende gronden ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 12 januari 2012 behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. A.R. de Vos.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verzoekster in de gelegenheid te stellen binnen 3 weken stukken te overleggen ter onderbouwing van haar stelling dat verweerder niet mag en kan verwachten dat de zorg voor haar kinderen aan hun vader wordt overgelaten. Bij brief van 30 januari 2012 heeft verzoekster nadere stukken ingediend. Bij brief van 1 februari 2012 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is op 8 februari 2012 hervat. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.R. de Vos.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Blijkens de gronden van het verzoek en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verzoekster met succes een beroep kan doen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano (C-34/09, www.curia.eu) en of verweerder verzoekster had dienen te horen in de bezwaarfase.
2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat het Hof in voornoemd arrest heeft geoordeeld dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VwEU) aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien zulke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen. De betrokken kinderen verkeren in die omstandigheden in de feitelijke onmogelijkheid deze rechten uit te oefenen.
2.4 Verzoekster heeft aangevoerd dat haar drie minderjarige kinderen voor hun verzorging en opvoeding volledig van haar afhankelijk zijn. Zij heeft het gezag over de kinderen en heeft hen vanaf hun geboorte verzorgd. Na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap met de vader van de kinderen, {vader}, heeft zij dat alleen gedaan. Er is geen sprake meer van contact tussen de kinderen en hun vader, hij heeft zich laten uitschrijven bij de burgerlijke stand wegens vertrek naar het buitenland. Hij draagt evenmin bij in het onderhoud van de kinderen. Voorts heeft de vader van de kinderen financiële problemen en is hij agressief. Hij heeft verzoekster en de kinderen met de dood bedreigd.
Kortom: verweerder kan en mag niet verwachten dat aan hem de zorg voor de kinderen wordt overgelaten. Ter nadere onderbouwing hiervan heeft verzoekster verwezen naar diverse schriftelijke getuigenverklaringen, een kopie van een telefoonnotitie van een medewerker van verweerder met wijkagente mevrouw W, van 20 mei 2010, een bevestiging van het verblijf van verzoekster van 19 augustus 2004 tot 20 augustus 2004 in de {opvanglokatie}van 29 augustus 2007, het levensverhaal van verzoekster, betalingsbewijzen van de bedragen die verzoekster aan haar moeder en zusje heeft overgemaakt voor de kosten van onderhoud van haar kinderen in de periode dat zij bij hen hebben verbleven in Turkije van oktober 2007 tot en met mei 2009, en een uittreksel basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente G waaruit blijkt dat vader op 28 november 2008 met onbekende bestemming is vertrokken.
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de kinderen geen sprake is van een feitelijke onmogelijkheid om op het grondgebied van de Unie te verblijven omdat – samengevat – de vader van de kinderen voor hen zou kunnen zorgen. Niet is gebleken dat hij geen wettelijke zorgplicht meer heeft jegens zijn kinderen, dan wel dat hij niet langer beschikt over het ouderlijk gezag.
2.6 De vraag die voorligt is of in dit geval, door de weigering tot afgifte aan verzoekster van een verblijfsdocument, waaruit het rechtmatig verblijf als gezinslid van een burger van de Unie blijkt, de kinderen van verzoekster in de feitelijke onmogelijkheid verkeren de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten uit te oefenen omdat zij ertoe verplicht zouden worden het grondgebied van de Unie te verlaten om hun moeder te volgen.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient deze vraag ten aanzien van de twee oudste kinderen van verzoekster, {kind 1}, geboren op {dag/maand} 1996 en {kind 2}, geboren op {dag/maand}1997, gelet op hun leeftijd, ontkennend beantwoord te worden.
2.8 Ten aanzien van het jongste kind van verzoekster, {kind 3}, geboren op {dag/maand} 2005, dient deze vraag naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevestigend beantwoord te worden.
De voorzieningenrechter stelt hiertoe vast dat blijkens de door verzoekster overgelegde telefoonnotitie van 20 mei 2010, de vader van {kind 3} heeft gedreigd zijn kinderen en verzoekster geweld te zullen aandoen. De notitie, die niet door verweerder bij de aan de rechtbank overgelegde stukken was gevoegd, beschrijft het telefonische contact dat door een medewerker van verweerder is opgenomen met de politie te P. Uit deze telefoonnotitie blijkt dat het dreigement door de politie voldoende geloofwaardig is geacht om verzoekster te gaan waarschuwen, waarop zij en haar kinderen enige tijd hebben moeten onderduiken. Bovendien heeft de vader van {kind 3} blijkens de onweersproken verklaringen van verzoekster jegens haar en haar twee oudste kinderen eerder meermalen geweld gebruikt.
Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat de woon- en verblijfplaats van {vader} onbekend is, hetgeen tevens inhoudt dat geen onderzoek kan worden gedaan naar zijn huidige geschiktheid als verzorgende ouder.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg voor {kind 3} niet aan zijn vader, {vader}, toevertrouwd kan worden. Dat, zoals verweerder stelt, van {vader} verwacht zou mogen worden dat hij behoorlijk voor zijn kind(eren) zorgt, is niet van belang. De vraag is immers of het verantwoord is de vader met die zorg te belasten.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster zich met succes kan beroepen op het arrest van het Hof in de zaak Ruiz Zambrano, zodat verweerder over had dienen te gaan tot afgifte aan verzoekster van een verblijfsdocument, waaruit het uit het Unierecht voortvloeiende rechtmatige verblijf van verzoekster blijkt.
De vraag of het horen in bezwaar van verzoekster achterwege had kunnen worden gelaten op de grond dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond kon worden geacht, moet ontkennend worden beantwoord.
2.9 Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
2.10 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet, onder verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden bepaald op € 1529,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, waarde per punt € 437,=).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1529,50, te voldoen aan verzoekster;
- gelast dat verweerder het griffierecht ad € 308,= aan verzoekster vergoedt;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W. Markwat als griffier, op 1 maart 2012.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.