ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8094

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 145 en AWB 12 / 1922
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de voortduren van vreemdelingenbewaring en verlengingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 januari 2012 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser, een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel om hem in vreemdelingenbewaring te stellen en tegen de verlenging van deze bewaring. De rechtbank overwoog dat de termijn voor het doen van een kennisgeving op grond van het nieuwe artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 al vóór de ingangsdatum van de wetswijziging was verstreken, waardoor de mogelijkheid tot het doen van een kennisgeving niet bestond voor verweerder. Eiser stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in zijn uitzettingsprocedure, aangezien er geen resultaat was bekendgemaakt na zijn presentatie bij de Guinese autoriteiten op 17 november 2011, ondanks meerdere rappellen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser diende uit te vallen, omdat hij niet weigerachtig was om mee te werken aan het verkrijgen van documenten en zijn belangen niet inhoudelijk waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de voortduring van de bewaring, ook na zes maanden, nog steeds gerechtvaardigd was, en verklaarde het beroep tegen de verlenging van de bewaring niet-ontvankelijk. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
zittinghoudende te Maastricht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 145 en AWB 12 / 1922
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2012 in de zaak tussen
[M.K.] eiser
(gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff),
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: S. Faddach-el Allachi).
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraken van 20 juni 2011, 7 september 2011 en 9 november 2011 heeft deze rechtbank de eerdere beroepen tegen (de voortduring van) de bewaring ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 21 november 2011 besloten de bewaring te verlengen.
Op 2 januari 2012 heeft verweerder de rechtbank door middel van een kennisgeving in kennis gesteld van het Besluit tot verlenging bewaringstermijn, waardoor eiser geacht wordt beroep te hebben ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12 / 145. Op 5 januari 2012 heeft eiser tevens een vervolgberoep ingesteld, geregistreerd onder procedurenummer AWB 12 / 1922.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgehad op 16 januari 2012 gelijktijdig met het vervolgberoep met procedurenummer. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en gehoord door tussenkomst van een tolk Malinke. Verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep met procedurenummer
AWB 12 / 1922, gericht tegen het verlengingsbesluit, als volgt.
Bij Wet van 15 december 2011, Staatsblad 2011/663, tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 is geïmplementeerd de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98) (Terugkeerrichtlijn). De wetswijziging is op 31 december 2011 in werking getreden.
Het bestreden besluit is genomen voordat de Terugkeerrichtlijn in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) was geïmplementeerd. Op dat moment kon op grond van een richtlijnconforme uitleg in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een wettelijke grondslag voor het nemen van het verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de richtlijn worden gevonden.
Tegen het verlengingsbesluit kon beroep worden ingesteld, waarbij ingevolge artikel 69 van de Vw 2000 een termijn van vier weken gold. Dit is na de recente wetswijziging niet anders.
Aan artikel 59 van de Vw 2000 is toegevoegd, voor zover van belang:
“5. Onverminderd het vierde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
6. In afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid kan de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.”
Aan artikel 94 van de Vw 2000 wordt een lid toegevoegd, en luidt thans, voor zover van belang:
“1. Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59, stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. (…)
3. De rechtbank doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
4. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Het eerste, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid. In afwijking van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.”
De Wet van 15 december 2011, Staatsblad 2011/663, bevat geen overgangsrecht.
Het verlengingsbesluit is genomen voor de inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 94 van de Vw 2000. Op het uitreikingsblad is vermeld dat het besluit in persoon is uitgereikt met bijstand van een telefonische tolk Malinke. Op dezelfde dag is het verlengingsbesluit toegezonden aan eisers raadsman met vermelding dat eiser heeft geweigerd te tekenen. Dat in de aanbiedingsbrief is vermeld dat de uitreiking op 30 november 2011 heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank als een verschrijving. De rechtbank gaat er bij de beoordeling dan ook van uit dat het verlengingsbesluit op 21 november 2011 bekend is gemaakt, zodat de beroepstermijn voor 31 december 2011 is geëindigd.
Ten tijde van de kennisgeving op 2 januari 2012 bestond voor verweerder op grond van het nieuwe artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 in samenhang met het eerste lid van dat artikel de verplichting om uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een verlengingsbesluit een kennisgeving van het besluit aan de rechtbank te doen. Voor het bestreden besluit zou deze termijn zijn aangevangen op 21 november 2011 en voor de ingangsdatum van de wetswijziging al zijn verstreken. Dat de verlenging op 30 november of 1 december 2011 is ingegaan doet hieraan niet af. De mogelijkheid tot het doen van een kennisgeving bestond dan ook niet voor verweerder.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt zodat het beroep dat de vreemdeling geacht wordt te hebben ingesteld voor niet-ontvankelijk moet worden gehouden.
Wel acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 874,-. Omdat aan eiser voor het beroep een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder het bedrag van de kosten aan de griffier van de rechtbank betalen.
Vervolgens overweegt de rechtbank met betrekking tot het beroep met procedurenummer
AWB 12 / 1922, gericht tegen het voortduren van de bewaring, als volgt.
Bij uitspraak van 20 juni 2011 heeft de rechtbank de bewaring rechtmatig geacht. Bij uitspraak van 9 november 2011 heeft de rechtbank de voortzetting van de bewaring rechtmatig geacht. Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 moet de rechtbank beoordelen of, voor zover bestreden en gegeven de omstandigheden van het geval, de voortduring van de bewaring na 9 november 2011 nog rechtmatig is.
Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 17 november 2011 is eiser gepresenteerd bij de Guinese autoriteiten, doch tot op heden is geen resultaat van de presentatie bekend gemaakt ondanks drie schriftelijke rappellen. Bovendien is niet gebleken van andere activiteiten van de zijde van verweerder, zoals telefonisch contact met de ambassade, en wordt niet aangegeven wanneer naar verwachting een uitslag bekend zal zijn. Voorts stelt eiser dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, zodat de bewaring moet worden opgeheven. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom zijn belang groter is dan het belang van eiser. Eiser merkt op dat bij verweerder uit de asielprocedure bekend is dat hij niet over documenten beschikt. Echter hij is niet weigerachtig om mee te werken aan het verkrijgen van documenten. Zo heeft hij geen bezwaar tegen een presentatie, hetgeen blijkt uit het terugkeergesprek van 7 november 2011 en uit het feit dat op 17 november 2011 reeds een presentatie heeft plaatsgevonden. Hij heeft bij zijn presentatie voldoende informatie verstrekt om het verzoek om afgifte van een vervangend reisdocument in onderzoek te nemen. Van een weigering om mee te werken is in het geheel geen sprake. Eiser verklaart ter zitting dat hij terug wil keren naar Guinee zodra het daar veilig is voor hem of wanneer zijn veiligheid kan worden gegarandeerd.
Eisers belangen zijn niet inhoudelijk meegewogen. Eiser heeft zich nooit aan het toezicht ontrokken, is nooit met onbekende bestemming vertrokken of te laat geweest met melden. Het is in het belang van eiser om de vertrekprocedure in vrijheid af te wachten. Gesteld noch gebleken is dat het voor de afgifte van een laissez passer noodzakelijk is dat eiser in vreemdelingenbewaring verblijft. Ondanks het feit dat eiser thans ruim zeven maanden in vreemdelingenbewaring verblijft, is verweerder er niet in geslaagd hem uit te zetten dan wel een daartoe benodigd document te verkrijgen, terwijl verweerder daartoe wel alle gelegenheid heeft gehad.
De rechtbank overweegt als volgt
Voorts is niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht met betrekking tot de uitzetting van eiser naar Guinee. Uit de gedingstukken, waaronder het voortgangsrapport van 3 januari 2012, kan worden opgemaakt dat op 6 oktober 2010 een laissez passeropdracht naar de afdeling laissez passer is verzonden en aldaar is ontvangen op 8 oktober 2010. Op 4 april 2011 heeft verzending aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee plaatsgevonden en op 28 juni 2011 is laatstelijk (schriftelijk) gerappelleerd. Op 17 november 2011 heeft een presentatie plaatsgevonden bij de vertegenwoordiger van Guinee en is laatstelijk 3 januari 2012 (schriftelijk) gerappelleerd. Op 22 december 2011 heeft laatstelijk een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder aldus voldoende voortvarend te werk gegaan.
Met betrekking tot de gestelde belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals blijkt uit onderdeel A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld groter als de bewaring voortduurt. Volgens vaste jurisprudentie wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn echter langer dan wel korter zijn. De termijn van zes maanden kan overschreden worden, indien er bijvoorbeeld sprake is van frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit.
Op eiser rust de plicht volledige medewerking te verlenen aan iedere poging van verweerder om de terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Vast staat dat er inmiddels acht vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd, waarbij door hem op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat hij zal meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst of aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft tot op heden ook geen originele documenten overgelegd die zijn nationaliteit en identiteit kunnen aantonen. Eiser heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de maatregel van bewaring, ook na zes maanden, nog steeds gerechtvaardigd.
Gelet hierop is het beroep ongegrond.
Het verzoek om toekenning van schadevergoeding wordt afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
ten aanzien van procedure AWB 12 / 145
verklaart het beroep niet-ontvankelijk
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
ten aanzien van procedure AWB 12 / 1922
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Schutte, rechter, in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2012.
w.g. E.S.J.M. Naebers w.g. A.M. Schutte
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden: 23 januari 2012
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.