ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4707 & 12/4706
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring in asielprocedure en toepassing van de Procedurerichtlijn

In deze zaak hebben eisers, van Iraanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die hen op 21 december 2011 was opgelegd door de ambtenaar belast met de grensbewaking. Eisers stellen dat de bewaring onrechtmatig is op grond van artikel 35 lid 4 juncto lid 2 van de Procedurerichtlijn 2005/85/EG. Volgens hen dient er een reguliere asielprocedure te volgen als er na vier weken nog geen beslissing op hun asielverzoek is genomen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de AC-procedure op Schiphol, waar hun aanvraag is afgewezen, voldoet aan de fundamentele beginselen van de Procedurerichtlijn. De rechtbank oordeelt dat de termijn van vier weken, zoals genoemd in artikel 35 lid 4, niet van toepassing is omdat de AC-procedure niet onder het tweede lid van artikel 35 valt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot het overnameverzoek aan de Italiaanse autoriteiten op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet werd bevolen. De uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw en op 5 maart 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 12 / 4707 (beroep eiser 1)
AWB 12 / 4706 (beroep eiser 2)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 maart 2012
in de zaak van:
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum], eiser 1,
en
[naam eiser 2],
geboren op [geboortedatum], eiser 2,
beiden van Iraanse nationaliteit, verblijvende in [locatie],
tezamen te noemen eisers,
raadsvrouw: mr. J. de Jong, advocaat te Utrecht,
tegen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 21 december 2011 eisers op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eisers hebben tegen de maatregel op 10 februari 2012 afzonderlijk beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
1.3 Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eisers ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 27 februari 2012. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun raadsvrouw. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2.2 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 16 januari 2012 (AWB 11 /41783).
2.3 Namens eisers is - samengevat - het volgende aangevoerd. De bewaring is onrechtmatig op grond van artikel 35 lid 4 juncto lid 2 Richtlijn 2005/85/EG Betreffende Minimumnormen voor de Procedures in de Lidstaten voor de Toekenning of Intrekking van de Vluchtelingenstatus (verder de Procedurerichtlijn). De Procedurerichtlijn bepaalt dat er een reguliere asielprocedure moet volgen als na vier weken nog geen beslissing op het asielverzoek is genomen. Eisers doen een direct beroep artikel 35 lid 4 van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 35 lid 2 van de Procedurerichtlijn en is van toepassing aangezien Nederland haar grensprocedures heeft gehandhaafd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 4 oktober 2011, 201102753/1/V3 dient een grensprocedure maximaal vier weken te duren. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen toegangsweigering op grond van artikel 3 Vw een nadere toegangsweigering op grond van de weigering een asielvergunning te verlenen. De beslissing op het asielverzoek moet worden uitgelegd als een beslissing om verdere toegang te weigeren dan wel is een definitieve weigering. De behandeling tussen de toegangsweigering en de beslissing op het asielverzoek dient als een geheel te worden gezien en mag niet langer dan vier weken duren. Overschrijding betekent dat de maatregel moet worden opgeheven en eisers naar een reguliere asielprocedure dienen te worden doorgezonden. Voorts handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Verweerder heeft op 13 januari 2011 bij de Italiaanse autoriteiten een overnameverzoek ingediend. Niet blijkt dat bij dit verzoek om spoed is gevraagd zoals bepaald in artikel 17, tweede lid van Verordening 343/2003 (verder: de Dublinverordening) zodat binnen een week gereageerd moet worden door Italië. Een redelijke termijn voor een reactie is inmiddels verstreken. Ook heeft verweerder meer dan vier weken gewacht alvorens een overnameverzoek in te dienen terwijl reeds bij aankomst van eisers is vastgesteld dat zij een visum hebben voor Italië. Ook is er nog geen reactie van de Italiaanse autoriteiten zodat nog steeds niet bekend is of dat land ingevolge het Dublinverdrag verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers.
Op grond van het vorengaande is voortzetting van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In artikel 35 van de Procedurerichtlijn is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over asielverzoeken die aldaar worden ingediend.
2. Bij gebreke evenwel van procedures zoals bedoeld in lid 1 kunnen lidstaten, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in overeenstemming met de wet- of regelgeving die op 1 december 2005 van kracht is, van hoofdstuk II omschreven fundamentele beginselen en waarborgen afwijkende specifieke procedures handhaven om aan de grens of transitzones een beslissing te nemen over het verlenen van toegang tot hun grondgebied aan asielzoekers die aldaar zijn aangekomen en een asielverzoek hebben ingediend.
( …)
4. De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing in het kader van de in lid 2 voorgeschreven procedures binnen redelijke termijn wordt genomen. Wanneer niet binnen vier weken een beslissing is genomen, wordt de asielzoeker toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze richtlijn.
2.5 Uit het vierde lid van artikel 35 van de Procedurerichtlijn volgt dat deze bepaling slechts gelding heeft indien het tweede lid van artikel 35 van toepassing is. Dit laatste is in de onderhavige zaken, anders dan door eisers en verweerder betoogd, niet het geval. De onderhavige aanvraag is afgewezen binnen de zogeheten AA-procedure in het Aanmeldcentrum (AC) te Schiphol, zoals beschreven in C12/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Op het moment van inwerkingtreding van de Procedurerichtlijn op 2 januari 2006 was de AC-procedure al van kracht en gebaseerd op het op 1 april 2001 in werking getreden artikel 6 Vw. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat artikel 35 van de Procedurerichtlijn niet van toepassing is op de Nederlandse procedure, omdat de AC-procedure op Schiphol dezelfde procedure zou zijn als die in de zogeheten land-AC’s. De AC-procedure op Schiphol onderscheidt zich immers van de land-AC’s door het specifieke karakter van een AC-procedure aan de grens, zoals beschreven in C12/2.3 Vc. Nu gesteld noch gebleken is dat de AC-procedure niet voldoet aan de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk 2 van de Procedurerichtlijn en derhalve niet zou voldoen aan het eerste lid van artikel 35 van de Procedurerichtlijn, is het tweede lid van de Procedurerichtlijn niet van toepassing en is de termijn van vier weken genoemd in het vierde lid niet aan de orde. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
2.6 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover het tweede lid van artikel 35 van de Procedurerichtlijn van toepassing zou zijn en dit artikel niet zou zijn geïmplementeerd waardoor het rechtstreekse werking heeft gekregen, dit artikel, gelet op zijn bewoordingen, ziet op procedures inzake de toegang tot het grondgebied en niet op procedures over het nemen van een beslissing op een aan de grens ingediend asielverzoek.
2.7 Voorts kan niet worden geconcludeerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van het verzoek tot overname van eiser door de Italiaanse autoriteiten op basis van de Dublinverordening. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat bij het overnameverzoek op basis van artikel 17, tweede lid Dublinverordening om spoed is verzocht en dat inmiddels door het verstrijken van de termijn vermeldt in artikel 18, zesde lid van de Dublinverordening de Italiaanse autoriteiten fictief akkoord zijn gegaan met de overname van eisers. Voorts is een periode van vier weken tot voorbereiding van de overname niet zodanig lang geweest dat op basis daarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder voert het beleid, zoals neergelegd in C15/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover hier van belang, dat als een voornemen na afloop van de AA-procedure wordt uitgebracht, na ontvangst van de zienswijze op dat voornemen en de eventuele aanvullingen en correcties op het Dublingehoor, wordt beslist of een claim wordt gelegd, dan wel of een reeds gelegde claim wordt gehandhaafd. Nu een claim op basis van de Dublinverordening ter voorbereiding daarvan vervolgens naar het Bureau Dublin moest worden verstuurd alvorens hij naar de desbetreffende autoriteiten wordt verzonden, heeft verweerder met het indienen van het terugnameverzoek bij de Italiaanse autoriteiten vier weken na aankomst van eisers niet onvoldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond van eiser hieromtrent slaagt dan ook niet.
2.8 De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de voortzetting van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.9 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.10 De rechtbank zal de verzoeken om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.11 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen ongegrond;
3.2 wijst de verzoeken tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 5 maart 2012 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.