Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 413355 / KG ZA 12-168
Vonnis in kort geding van 7 maart 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Berbee te Den Helder,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 maart 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij arrest van het hof Amsterdam van 11 februari 2009 zijn aan [eiser] wegens - samengevat - afpersing, bedreiging, diefstal en vernieling schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van vijfmaal € 3.500,- en eenmaal € 32.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door (opgeteld) 420 dagen hechtenis, met dien verstande dat [eiser] is of zal zijn bevrijd indien en voor zover zijn mededaders hebben betaald. Het arrest is onherroepelijk geworden.
1.2. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: 'CJIB').
1.3. Nadat een eerder verzoek om een betalingsregeling van [eiser] was afgewezen, heeft het CJIB bij brief van 2 december 2009 een betalingsregeling toegestaan van € 50,- per maand voor de duur van zes maanden. Hierbij heeft het CJIB [eiser] erop gewezen dat hij voor 2 juni 2010 een nieuw betalingsvoorstel diende te doen en dat hij er rekening mee moest houden dat het totale bedrag binnen 27 maanden (de destijds geldende wettelijke termijn) betaald diende te zijn.
1.4. Bij een ongedateerde brief, bij het CJIB binnengekomen op 22 juni 2010, heeft [eiser] het CJIB verzocht wederom akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 50,- per maand. Bij brief van 25 juni 2010 heeft het CJIB, met verwijzing naar de wettelijke termijn van 27 maanden, dit voorstel afgewezen. In deze brief schrijft het CJIB dat [eiser] ten minste € 1.817,34 per maand dient te voldoen.
1.5. Bij brief van 28 juni 2010 heeft [eiser] zijn betalingsvoorstel van € 50,- per maand herhaald. In de toelichting schrijft [eiser] dat hij, in afwachting van een uitkering, een inkomen heeft van € 40,- per week en dat hij nog andere schulden heeft.
1.6. Bij brief van 1 juli 2010 heeft het CJIB het voorstel van [eiser] afgewezen en hem meegedeeld dat de incasso op de gebruikelijke manier wordt voortgezet.
1.7. Nadat de ingeschakelde deurwaarder aan het CJIB had meegedeeld dat [eiser] geen verhaal bood, heeft het CJIB bij brief van 12 september 2011 een waarschuwing arrestatiebevel aan [eiser] gezonden.
1.8. Bij brief van 16 september 2011 meldt [B.], forensisch therapeut bij GGZ Noord-Holland-Noord, met betrekking tot de gezondheidsituatie van [eiser] het volgende:
"Op 29 januari 2010 stelde psychiater [A.] de diagnose partiele ptss/depressieve stoornis. Hij beoordeelde dit als matig tot ernstig. In dat verband kreeg u medicatie voorgeschreven, te weten (...).
U heeft mij laten weten dat uw functioneren daarop verbeterd is en dat deze medicatie geen invloed heeft op de kwaliteit van uw werkzaamheden."
1.9. Bij ongedateerde brief, bij het CJIB binnengekomen op 18 oktober 2011, heeft [eiser] een betalingsvoorstel van € 500,- per maand gedaan. Dit voorstel is door het CJIB bij brief van 20 oktober 2011 afgewezen, met als motivering dat de zaak reeds uit handen is gegeven aan de politie.
1.10. Bij brief van 26 oktober 2011 heeft de huisarts van [eiser] hem verwezen naar de GGD voor keuring geschiktheid gijzeling. In deze verwijsbrief wordt melding gemaakt van twee hartinfarcten die [eiser] in september 2009 heeft doorgemaakt.
1.11. Naar aanleiding van een door [eiser] aanhangig gemaakt kort geding heeft het CJIB in december 2011 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis opgeschort in afwachting van medisch onderzoek naar de detentieongeschiktheid van [eiser].
1.12. Bij brief van 25 januari 2012 heeft de medisch adviseur van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan het CJIB het volgende meegedeeld:
"Onder verwijzing naar u schrijven van 2 december 2011 betreffende de plaatsing van bovengenoemde veroordeelde, bericht ik u dat ik bijgevoegde medische informatie heb bestudeerd alsmede medische informatie heb opgevraagd.
Op grond van de ontvangen informatie van de cardioloog alsmede de bijgevoegde informatie van huisarts en GGZ acht ik betrokkene detentiegeschikt."
1.13. Bij brief van 24 februari 2012 schrijft dr. [C.], cardioloog bij het Academisch Medisch Centrum Amsterdam, met betrekking tot [eiser] het volgende:
"Samenvattend:
De heer [eiser] onderging op 08-10-2009, met goed gevolg, een elektieve PCI-behandeling van de RCA bij monovasculair coronarialijden.
Bij re-angiografie in het kader van een studie-protocol op 28-04-2010 was er sprake van een geslaagd PCI-resultaat en verder geen afwijkingen van betekenis.
Bij telefonische follow up in de afgelopen jaren is patiënt steeds klachtenvrij.
Voor cardiologische controle wordt hij gezien door collega [D.], cardioloog in [vestigingsplaats]."
1.14. Bij brief van 29 februari 2012 heeft de medisch adviseur aan het CJIB meegedeeld dat ook de nieuw toegestuurde medische informatie van de cardioloog van [eiser] geen aanleiding geeft het advies van 25 januari 2012 te herzien.
1.15. Inmiddels is tegen [eiser] een arrestatievel uitgevaardigd.
2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen;
II. de Staat te verplichten een betalingsregeling met [eiser] te treffen;
III. de Staat te veroordelen, voor het geval [eiser] reeds in vervangende hechtenis is genomen, hem met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. [eiser] is niet in staat de openstaande vordering ineens te betalen. Hoewel hij zich realiseert dat het CJIB de bevoegdheid en zelfs de plicht heeft conform zijn beleid over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, is, gelet op gezondheidssituatie van [eiser], die hem detentieongeschikt maakt, sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de tenuitvoerlegging moet worden opgeschort. Dit geldt temeer nu [eiser] thans werkzaam is in de visserij en hij verwacht op korte termijn inkomsten te ontvangen waarmee hij in staat zal zijn € 500,- per maand te voldoen.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Aangezien [eiser] impliciet aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vordering. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken - een verbod op tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis - geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang meer ter dienste staat.
3.2. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een schadevergoedingsmaatregel zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit lid 3 van deze bepaling volgt dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan. Tot (formeel) 1 januari 2011 gold hierbij als uitgangspunt dat het gehele bedrag binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar was geworden, diende te zijn voldaan.
3.3. In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van de Staat, is het CJIB belast met de executie van schadevergoedingsmaatregelen. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat - ingevolge vaste jurisprudentie - meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.4. De wijze waarop het CJIB schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling (laatstelijk: Staatscourant 2010, 20473, rectificatie Staatscourant 2011, 20473 (hierna: de Aanwijzing)). De thans geldende Aanwijzing wijkt niet op relevante punten af van de Aanwijzing zoals deze gold ten tijde van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen aan [eiser], Als uitgangspunt geldt dat schadevergoedingsmaatregelen zo snel mogelijk dienen te worden geëxecuteerd, bij voorkeur door inning. Indien verhaal niet succesvol kan worden afgesloten, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd, zo bepaalt de Aanwijzing. In bijlage 3 bij de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Hierbij staat vermeld dat een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling niet meer in behandeling wordt genomen voor vorderingen waarvoor een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Uit diezelfde bijlage 3 volgt dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel 12 maanden bedraagt, doch dat deze termijn in bijzondere gevallen kan worden verlengd tot 36 maanden. In uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan ook van de termijn van 36 maanden worden afgeweken. In die gevallen wordt blijkens opnieuw bijlage 3 'maatwerk toegepast in het individuele geval', zo vermeldt de Aanwijzing. Gesteld nog gebleken is dat dit beleid onrechtmatig is. Onderzocht moet worden of dit beleid op juiste wijze is toegepast.
3.5. Partijen verschillen van mening over de exacte hoogte van het openstaande bedrag, dat gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid van de medeverdachten van [eiser] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De advocaat van de Staat heeft toegezegd de hoogte van het bedrag te verifiëren. Hoewel in deze procedure niet kan worden vastgesteld wat de exacte omvang van het openstaande bedrag (inclusief verhoging) is, staat vast dat [eiser] een groot deel van de schadevergoedingsmaatregelen onbetaald heeft gelaten en dat het niet mogelijk is gebleken een betalingsregeling te treffen waarmee hij binnen een redelijke termijn het gehele openstaande bedrag kon voldoen. Voorts staat vast dat ook de medeverdachten van [eiser] slechts relatief kleine bedragen hebben betaald. Dit betekent dat het CJIB, conform het in de Aanwijzing neergelegde beleid, in beginsel tot de beslissing kon komen de openstaande vordering met een beloop van meer dan € 50.000,- ter executie over te dragen en om, nadat betaling uitbleef, een arrestatiebevel tegen [eiser] uit te vaardigen.
3.6. In deze procedure moet worden beoordeeld of de situatie van [eiser] is aan te merken als een bijzondere situatie op grond waarvan het CJIB thans zou moeten afzien van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
3.7. [eiser] heeft betoogd dat hij detentieongeschikt is en dat hem de kans moet worden gegund om aan de hand van zijn inkomsten uit visserij door middel van een betalingsregeling van € 500,- de openstaande schuld af te lossen. [eiser] vreest dat hechtenis hem zodanige stress zal opleveren, dat hij daardoor een nieuwe hartaanval krijgt.
De Staat heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat [eiser] door de medisch adviseur detentiegeschikt is bevonden en dat voorts, conform het vaste beleid van het CJIB, alleen al geen betalingsregeling meer wordt getroffen omdat reeds een arrestatiebevel is uitgevaardigd en daarvoor, op 12 september 2011, al een waarschuwing daartoe is verzonden. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
3.8. Uit de door [eiser] overgelegde stukken volgt dat hij voor hartproblemen onder controle is bij de cardioloog en dat hij voor psychische klachten onder behandeling is (geweest) bij GGZ Noord-Holland-Noord. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - kan uit deze stukken niet worden afgeleid dat [eiser] thans detentieongeschikt zou kunnen zijn of dat zijn vrees voor stress met (een kans op) een hartaanval tot gevolg reëel is. Dit volgt in ieder geval niet uit de onder 1.8 en 1.13 vermelde brieven, waarin juist expliciet staat vermeld dat de gezondheidssituatie van [eiser] door de behandelingen in 2009 en 2010 is verbeterd. Dat [eiser] detentieongeschikt is, is derhalve niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat de Staat, conform het advies van de medisch adviseur, heeft toegezegd dat na plaatsing in een penitentiaire inrichting aan [eiser] door een multidisciplinair team van medici zal worden bezien of hij (medische) zorg behoeft, en zo ja welke.
3.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de gezondheidssituatie van [eiser] evenmin een zodanig schrijnende situatie op dat hij op grond daarvan, in strijd met het in de Aanwijzing neergelegde vaste beleid van het CJIB, in de gelegenheid zou moeten worden gesteld de openstaande vordering alsnog door middel van een betalingsregeling te voldoen. Dit klemt te meer nu de aangeboden regeling van € 500,- per maand ertoe zou leiden dat betaling van de openstaande vordering meer dan acht jaar in beslag zou nemen, hetgeen niet is aan te merken als een redelijke termijn, aangezien dit onevenredig veel langer is dan de in de Aanwijzing vermelde maximale termijn van 36 maanden. Daar komt nog bij dat onzeker is of [eiser] de door hem aangeboden regeling werkelijk gestand kan doen, aangezien uit de verklaringen van zijn advocaat ter zitting moet worden afgeleid dat de inkomsten uit visserij een onregelmatig karakter hebben.
3.10. Een en ander leidt vooralsnog tot de slotsom dat op goede gronden niet (meer) is ingegaan op het voorstel van [eiser] tot het treffen van een betalingsregeling. Gelet op het voorgaande is voorshands niet aannemelijk geworden dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
3.11. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,-, waarvan
€ 816,- aan salaris advocaat en € 575,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.
WJ