ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/36394
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. van ’t Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor au pair

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse staatsburger, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd afgewezen door verweerder, omdat verzoeker niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluit niet is ingegaan op het beroep van verzoeker op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 en het arrest van het Hof van Justitie van 24 januari 2008 (Payir e.a.). Verzoeker betoogde dat de omstandigheid dat hij als au pair is toegelaten, niet betekent dat hij niet de hoedanigheid van werknemer bezit en niet tot de legale arbeidmarkt van de lidstaat behoort. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat verzoeker, afgezien van het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voldoet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van verweerder kennelijk onrechtmatig was, omdat het niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en de hoorplicht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/36394
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Rotterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. M.O. Kanhai.
Ter zitting is verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen K. Efe, tolk in de Turkse taal.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder uitzetting van verzoeker achterwege laat tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Overwegingen
1. In geschil is het besluit van 9 november 2011 waarbij de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is afgewezen vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist.
3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
3.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het bij de aanvraag behorende begeleidend schrijven van 9 november 2011 een gemotiveerd beroep heeft gedaan op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof) van 24 januari 2008 (LJN: BC5728, Payir e.a.).
De voorzieningenrechter stelt tevens vast dat verweerder hier in het besluit niet op is ingegaan, maar enkel heeft overwogen dat het mvv-vereiste voor verzoeker van kracht blijft, dit onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 maart 2008 (LJN: BC6595).
3.2. In het arrest van het Hof van 29 april 2010 (Europese Commissie tegen Nederland, LJN: BM3843) heeft het Hof, onder verwijzing naar het arrest van 17 september 2009 (LJN: BJ8590, Sahin), geoordeeld dat artikel 13 van Besluit nr. 1/80 niet bedoeld is om reeds in de arbeidsmarkt van een lidstaat geïntegreerde Turkse staatsburgers te beschermen, maar juist van toepassing is op Turkse staatsburgers die nog niet in aanmerking komen voor de rechten op het gebied van arbeid en, in samenhang daarmee, van verblijf uit hoofde van artikel 6, lid 1, van dit besluit. Verzoeker heeft betoogd dat uit het Payir-arrest volgt dat de omstandigheid dat een Turks staatsburger is toegelaten als au pair niet betekent dat hij niet de hoedanigheid van werknemer bezit en niet tot de legale arbeidmarkt van de lidstaat behoort.
3.3. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat, afgezien van het mvv-vereiste, verzoeker aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als au pair” voldoet. Niet betwist is dat verzoeker uitvoering geeft aan de overeenkomst au pair-gastgezin van 9 november 2011, waarbij is bepaald dat verzoeker maximaal 30 uur per week licht huishoudelijk werk verricht. Uit eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008 volgt dat het aan de vreemdeling tegenwerpen van het mvv-vereiste, zonder onderzoek naar de vraag of overigens aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt voldaan. in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije, namens die Gemeenschap gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963. Naar vaste jurisprudentie van het Hof is jurisprudentie die ziet op die standstillbepaling eveneens van toepassing op de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80.
3.4. Gezien de aanvraag, de genoemde arresten van het Hof - in onderlinge samenhang bezien - en genoemde uitspraak van de Afdeling, kon verweerder in het besluit niet volstaan met de standaardoverweging dat het mvv-vereiste op verzoeker van kracht blijft. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het besluit kennelijk onrechtmatig is. Voorts leent deze zaak zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor een hoorzitting en nader onderzoek door verweerder naar de rechten die verzoeker zou kunnen ontlenen aan artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting echter aangegeven dat verzoeker niet op zijn bezwaar zal worden gehoord en verzocht om toepassing van artikel 78 van de Vw 2000. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat sprake zal zijn van schending van de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het verzoek wordt dus toegewezen.
5.1. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.2. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van ’t Laar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.