ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9972

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/7462
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Terugkeerrichtlijn op Dublin-claimanten en de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Dublin-claimant, eiser, die inbewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser was van Palestijnse nationaliteit en had een beroep ingesteld tegen de inbewaringstelling, waarbij hij schadevergoeding vroeg. De rechtbank overwoog dat de Terugkeerrichtlijn, die op 31 december 2011 in de Nederlandse wetgeving was geïmplementeerd, geen ruimte meer bood voor rechtstreekse werking van de bepalingen van deze richtlijn, tenzij er sprake was van onvolledige of onjuiste implementatie. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser niet onrechtmatig was, omdat de grond voor de inbewaringstelling, namelijk dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden waren of binnen korte termijn voorhanden zouden zijn, niet in strijd was met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank benadrukte dat de richtlijn niet van toepassing is op Dublin-claimanten, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had aangegeven dat de toetsing van de gronden voor bewaring ook in deze gevallen moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt en dat er geen minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling konden worden toegepast. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/7462 VRONTN S4
Uitspraak van 22 maart 2012 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...] alias [...],
geboren 1981,
van Palestijnse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
alias: [...], geboren 1981,
eiser,
gemachtigde: mr. H.A. Rispens, advocaat te Almere,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: D.A. Riezebos,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2012 is eiser op de voet van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 2 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding.
De bewaring is op 8 maart 2012 opgeheven wegens effectuering van de uitzetting naar Stockholm te Zweden.
Eisers gemachtigde heeft te kennen gegeven het beroep te willen voortzetten met het oog op toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 maart 2012. Namens eiser is mr.
I. Aynan, waarnemend gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Eiser is op 2 maart 2012 staande gehouden, opgehouden en aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld omdat hij op grond van een Dublinoverdracht kan worden overgedragen aan de autoriteiten van Zweden.
Verweerder is op 8 maart 2012 overgegaan tot opheffing van de bewaring, voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
Op grond van het bepaalde in artikel 106 Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegd dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
Namens eiser is aangevoerd dat de inbewaringstelling van aanvang af onrechtmatig is geweest omdat de door verweerder aan de bewaring ten grondslaggelegde grond zonder nadere toelichting niet valt te scharen onder de in artikel 15 lid 1 van de Terugkeerrichtlijn limitatief opgesomde bewaringsgronden, zijnde risico op onderduiken of ontwijken of belemmeren van de terugkeer. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuurs¬rechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 december 2011 (LJN: BU8617) en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van eveneens 15 december 2011 (LJN: BU8577).
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 59, eerste lid, Vw 2000 is bepaald dat indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring kan worden gesteld.
Ingevolge het tweede lid van artikel 59 Vw 2000 wordt, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vw 2000.
Bij wet van 15 december 2011 (Staatsblad 2011, 663) is de Vw 2000 gewijzigd ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn (richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven). Ook bepalingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) zijn gewijzigd. De wetswijziging is in werking getreden op 31 december 2011.
Bij de implementatie zijn onder meer de artikelen 5.1a en 5.1b toegevoegd aan het Vb 2000.
In artikel 5.1a, eerste lid, Vb 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, in bewaring kan worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, indien een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, of indien hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In artikel 5.1b, eerste lid, Vb 2000 zijn de voorwaarden voor inbewaringstelling op grond van artikel 5.1a, eerste lid, Vb 2000 opgesomd.
In artikel 5.1a, tweede lid, Vb 2000 is bepaald dat de vreemdeling eveneens in bewaring kan worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, indien een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoorde¬lijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU, L 50), de zogenoemde Dublin-claimanten.
Niet in geschil is dat eiser een zogenoemde Dublin-claimant is als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 343/2003.
Nu de Terugkeerrichtlijn met ingang van 31 december 2011 is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving, is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte meer voor rechtstreekse werking van de bepalingen van deze richtlijn. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien sprake is van onvolledige of onjuiste implementatie.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
In (onder meer) de uitspraak van 13 juli 2011 (LJN: BR2122) heeft de Afdeling geconcludeerd dat uit de bewoordingen van artikel 3, derde lid van de Terugkeerrichtlijn, mede gelet op punt 7 van de considerans, volgt dat alleen sprake is van terugkeer in de zin van de richtlijn indien een vreemdeling, vrijwillig of gedwongen, terugkeert naar een land dat geen lid is van de Europese Unie. Dat betekent dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op Dublin-claimanten.
In de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling (15 december 2011, LJN: BU8617) heeft de Afdeling aangekondigd de uit de richtlijn voortvloeiende vereisten waaraan de bewaring moet voldoen voor wat betreft de toetsing van de gronden en van de vraag of met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan, naar analogie toe te zullen passen in gevallen waarop de richtlijn niet ziet, behoudens voor zover het bij of krachtens de Vw 2000 bepaalde zich daartegen verzet, met uitzondering van het vereiste dat een terugkeerbesluit is genomen. De Afdeling zal dit toepassen in zaken waarop de richtlijn niet van toepassing is en de maatregel van bewaring is opgelegd op of na 1 februari 2012.
Anders dan door eiser is betoogd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze uitspraak niet dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op gevallen waarop de richtlijn blijkens de eigen bewoordingen niet van toepassing is, maar slechts dat de Afdeling voor wat betreft de toetsing van de gronden en het lichter middel geen onderscheid (meer) zal maken tussen gevallen waarop de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is en gevallen waarop deze niet van toepassing is.
Een en ander betekent naar het oordeel van de rechtbank geenszins dat bewaring van Dublin-claimanten op de grond dat documenten voorhanden zijn danwel binnen korte tijd voorhanden zullen zijn, als bedoeld in het tweede lid van artikel 59 Vw 2000, niet langer tot de mogelijkheden behoort.
Het systeem van vreemdelingenbewaring in de Nederlandse wetgeving ziet er als volgt uit.
Op grond van artikel 59 Vw 2000 is bewaring om redenen van openbare orde toegestaan.
In artikel 5.1a van het Vb 2000 is dit nader uitgewerkt. Het eerste lid van dat artikel ziet op de inbewaringstelling van vreemdelingen die moeten terugkeren naar een derde land. Het tweede lid van artikel 5.1a Vb 2000 ziet op de inbewaringstelling van vreemdelingen die worden overgedragen aan een ander land binnen de Europese Unie.
In beide gevallen zal de Afdeling op dezelfde wijze toetsen of de inbewaringstelling in het licht van alle mee te wegen belangen gerechtvaardigd is, en of met de toepassing van een minder dwingende maatregel had kunnen worden volstaan.
De rechtbank is van oordeel dat dit wettelijke systeem niet in strijd is met de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn. Uit de omstandigheid dat in de Nederlandse wetgeving de mogelijk¬heid is neergelegd om vreemdelingenbewaring ook toe te passen in bepaalde, duidelijk omschreven gevallen waarop de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is, maakt immers nog niet dat die richtlijn onvolledig of onjuist is geïmplementeerd.
De rechtbank ziet steun voor deze opvatting in het voorbehoud dat de Afdeling in meer¬genoemde uitspraak maakt ten aanzien van de aangekondigde werkwijze, blijkend uit de zinsnede ‘behoudens voor zover het bij of krachtens de Vw 2000 bepaalde zich daartegen verzet’.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bewaring van eiser niet op deze grond onrechtmatig.
Namens eiser is voorts aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de eerdergenoemde uitspraak van 15 december 2011, LJN: BU8617) dient de rechtbank in gevallen waarin de maatregel van bewaring is opgelegd enigszins terughoudend te toetsen of met de toepassing van een minder dwingende maatregel had kunnen worden volstaan.
Uit het in onderdeel A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) weergegeven beleid vloeit voort dat bij Dublin-claimanten de belangenafweging in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt. Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gevaar dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is in beginsel altijd aanwezig bij Dublin-claimanten. Een nadere belangenafweging is dan niet vereist.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval geen afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, daarbij in aanmerking genomen dat, om te komen tot een succesvolle overdracht aan de autoriteiten van Zweden, het noodzakelijk is dat eiser ter beschikking van verweerder staat.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, niet relevant is nu het in die casus niet ging om een Dublin-claimant, maar om een derde-lander op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is.
Nu niet is gebleken dat de maatregel van bewaring op onjuiste gronden en op onrechtmatige wijze is gegeven en tenuitvoergelegd en ook overigens niet is gebleken dat de bewaring op enig moment voor de datum van opheffing ervan onrechtmatig is geworden, noch dat het zicht op uitzetting op enig moment heeft ontbroken, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, rechter, bijgestaan door R. de Boer, griffier.
R. de Boer mr. C.M.M. Oostdam
In het openbaar uitgesproken op 22 maart 2012
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Afschrift verzonden op: