ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0279

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/6936 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen ontslagbesluit van militair ambtenaar in het kader van het Flexibel Personeelssysteem

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2012 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep van een militair ambtenaar tegen een ontslagbesluit. De eiser, die sinds 27 november 2006 was aangesteld als militair bij de Koninklijke Landmacht, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om omgezet te worden van een BBT-aanstelling naar een FPS-aanstelling. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, waarna de eiser beroep instelde. De rechtbank overwoog dat de gegrondverklaring van het beroep niet zou leiden tot de nietigheid van het ontslagbesluit, dat inmiddels in rechte onaantastbaar was geworden. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen belang meer had bij de procedure, aangezien hij met het beroep niet kon bereiken wat hij beoogde: de voortzetting van zijn aanstelling. De rechtbank verklaarde het beroep derhalve niet-ontvankelijk.

De rechtbank merkte op dat de gronden van het bezwaar enkel gericht waren tegen de weigering om de BBT-aanstelling om te zetten in een FPS-aanstelling, en dat verweerder geen aanleiding had om het bezwaar ook als gericht tegen het ontslagbesluit te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het eerdere besluit van 8 april 2011, waarin hem was medegedeeld dat zijn aanstelling eindigde. Dit besluit stond in rechte vast, wat betekende dat de eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/6936 MAW
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigden: mr. C. van Kins en P. Lathouwer),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigden: mr. A.M. Rentema-Westerhof en mr. L.M. Ju).
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft verweerder eisers verzoek om, aansluitend aan de einddatum van zijn aanstelling bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT-aanstelling) aangesteld te worden in fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS), afgewezen.
Bij brief van 4 april 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 augustus 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Eiser is verschenen bij gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend en de zaken verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 januari 2012. Eiser is verschenen bij gemachtigde, mr. C. van Kins. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sinds 27 november 2006 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd van de Koninklijke Landmacht. Eiser heeft een dienverplichting voor de duur van 4 jaar en 6 maanden.
Eiser heeft een verzoek ingediend om, aansluitend aan de einddatum van zijn BBT aanstelling, in aanmerking te komen voor een FPS aanstelling.
2 Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om statuswijziging gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe gewezen op de nota's "Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem" van
13 december 2007, "Voorlopige voorziening overgang BBT'ers naar FPS" van
8 december 2008, waaronder begrepen de nota "Afwijking voorlopige voorziening overgang van BBT'ers naar FPS" van 11 februari 2009 en "Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS", van 4 maart 2010. Verweerder heeft overwogen dat in verband met de beperkte financiële middelen voor personele exploitatie bij Defensie in de nota "Sturingsaanwijzingen Personele vulling 2010" van 7 april 2010 en laatstelijk in de nota "Personele sturingaanwijzingen 2011" van 19 november 2010 de maximale personele vullinglijnen zijn opgelegd. Om het overschrijden van de opgelegde vullinglijnen te vermijden is in deze nota's een aantal beperkende maatregelen opgenomen. Voor bestaande BBT-aanstellingen is daarbij gesteld dat deze in beginsel niet meer worden omgezet naar een FPS-aanstelling. Verweerder meent met deze nota's voldoende inzichtelijk te hebben gemaakt dat op dit moment binnen Defensie geen mogelijkheid bestaat om BBT-aanstellingen om te zetten naar een FPS-aanstelling.
3 Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
4 Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 20 januari 2012 medegedeeld dat eiser bij besluit van 8 april 2011 is medegedeeld dat zijn aanstelling bij het beroepspersoneel met ingang van 27 mei 2011 eindigt vanwege het bereiken van de einddatum van zijn aanstelling. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Dit besluit staat derhalve in rechte vast. Naar de mening van verweerder heeft eiser derhalve geen belang meer bij beoordeling van het bestreden besluit. Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2012, AWB 11/5672 AW.
De rechtbank overweegt dat eiser de mededeling van verweerder dat geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen het besluit van 8 april 2011, dat is afgegeven vóór het thans bestreden besluit, niet heeft betwist.
Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat in het primaire besluit van 25 februari 2011 reeds is medegedeeld dat eiser op grond van artikel 154b, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bij het beëindigen van zijn aanstelling eervol ontslag wordt verleend. De rechtbank overweegt dat bedoelde mededeling in het besluit van
25 februari 2011 zonder voorbehoud is gedaan. Derhalve dient het besluit van
25 februari 2011 tevens te worden aangemerkt als ontslagbesluit. Dit neemt niet weg dat de gronden van het bezwaar alleen zijn gericht tegen de weigering om de BBT-aanstelling om te zetten in een FPS-aanstelling. Verweerder hoefde hierin geen aanleiding te zien om het bezwaar aan te merken als (mede) gericht tegen het ontslagbesluit.
Gegrondverklaring van het onderhavige beroep zou er niet toe leiden dat het ontslagbesluit, dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, niet langer gelding zou hebben. Eiser is en blijft ontslagen. Eiser kan derhalve met dit beroep niet meer bereiken wat hij beoogt, namelijk voortzetting van zijn aanstelling. Eiser heeft daarom geen belang meer bij deze procedure.
5 Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, rechters, en B. Dedden, generaal-majoor b.d. (militair lid) in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.