ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0285

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/6935 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de omzetting van een BBT-aanstelling naar een FPS-aanstelling en de gevolgen voor het ontslag van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2012 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van de omzetting van een BBT-aanstelling naar een FPS-aanstelling van eiser, die sinds 19 november 2007 bij de Koninklijke Marine was aangesteld. Eiser had verzocht om met ingang van 19 november 2011 in aanmerking te komen voor een FPS-aanstelling, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat de gronden van het bezwaar van eiser enkel gericht waren tegen de weigering om de BBT-aanstelling om te zetten in een FPS-aanstelling, en dat verweerder geen aanleiding had om het bezwaar ook als gericht tegen het ontslagbesluit aan te merken. Het ontslagbesluit, dat op 19 juli 2011 was medegedeeld, was inmiddels in rechte onaantastbaar geworden, waardoor eiser geen belang meer had bij de procedure. De rechtbank concludeerde dat gegrondverklaring van het beroep niet zou leiden tot het ongedaan maken van het ontslagbesluit, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de proceskosten werden niet vergoed omdat daar geen aanleiding voor was. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het eerdere ontslagbesluit, waardoor de rechtbank oordeelde dat hij geen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/6935 MAW
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigden: mr. C. van Kins en P. Lathouwer),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigden: mr. A.M. Rentema-Westerhof en mr. L.M. Ju).
Procesverloop
Bij rekest van 19 januari 2011 heeft eiser verzocht om met ingang van 19 november 2011 te worden aangesteld in fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS).
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft verweerder eisers verzoek afgewezen.
Bij brief van 11 maart 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 augustus 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Eiser is verschenen bij gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend en de zaken verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 januari 2012. Eiser is verschenen bij gemachtigde, mr. C. van Kins. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is sinds 19 november 2007 aangesteld bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT) van de Koninklijke Marine en was bestemd voor functies bij [afdeling]. Eiser heeft een dienverplichting voor vier achtereenvolgende jaren.
Bij rekest van 19 januari 2011 heeft eiser verzocht om met ingang van 19 november 2011 in aanmerking te komen voor een FPS aanstelling.
2 Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om statuswijziging gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe gewezen op de nota's "Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem" van
13 december 2007 en "Voorlopige voorziening overgang BBT'ers naar FPS" van
8 december 2008, waaronder begrepen de nota "Afwijking voorlopige voorziening overgang van BBT'ers naar FPS" van 11 februari 2009 en de nota van de Secretaris Generaal "Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS" van 4 maart 2010. Verweerder heeft overwogen dat in verband met de huidige beperkte financiële middelen voor personele exploitatie maximale personele vullinglijnen zijn opgelegd en daarbij is gesteld dat bestaande BBT-aanstellingen in beginsel niet meer worden omgezet naar een FPS-aanstelling. Verweerder acht het niet onredelijk eisers verzoek om omzetting van zijn BBT-aanstelling naar een FPS-aanstelling bij de krijgsmacht af te wijzen.
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel gaat niet op omdat slechts is verwezen naar een aantal militairen, dat wel een FPS-aanstelling zou hebben gekregen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is volgens verweerder ongemotiveerd en ook overigens is niet gebleken van militairen die zich in een identieke situatie bevinden.
3 Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
4 Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 19 januari 2012 medegedeeld dat eiser bij besluit van 19 juli 2011 is medegedeeld dat zijn aanstelling bij het beroepspersoneel met ingang van 19 november 2011 eindigt vanwege het bereiken van de einddatum van zijn aanstelling. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Dit besluit staat derhalve in rechte vast. Naar de mening van verweerder heeft eiser derhalve geen belang meer bij beoordeling van het bestreden besluit. Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2012, AWB 11/5672 AW.
De rechtbank overweegt dat eiser de mededeling van verweerder dat geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen het besluit van 19 juli 2011, dat is afgegeven vóór het thans bestreden besluit, niet heeft betwist.
Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat in het primaire besluit van 4 maart 2011 reeds is medegedeeld dat eiser op grond van artikel 154b, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bij het beëindigen van zijn aanstelling eervol ontslag wordt verleend. De rechtbank overweegt dat bedoelde mededeling in het besluit van
4 maart 2011 zonder voorbehoud is gedaan. Derhalve dient het besluit van 4 maart 2011 tevens te worden aangemerkt als ontslagbesluit. Dit neemt niet weg dat de gronden van het bezwaar alleen zijn gericht tegen de weigering om de BBT-aanstelling om te zetten in een FPS-aanstelling. Verweerder hoefde hierin geen aanleiding te zien om het bezwaar aan te merken als (mede) gericht tegen het ontslagbesluit.
Gegrondverklaring van het onderhavige beroep zou er niet toe leiden dat het ontslagbesluit, dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, niet langer gelding zou hebben. Eiser is en blijft ontslagen. Eiser kan derhalve met dit beroep niet meer bereiken wat hij beoogt, namelijk voortzetting van zijn aanstelling. Eiser heeft daarom geen belang meer bij deze procedure.
5 Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, rechters, en B. Dedden, generaal-majoor b.d. (militair lid) in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.