ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0368

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5594 en 11/7354
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade voor bewoners van woonarken

In deze zaak hebben twee bewoners van woonarken beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, die hen een tegemoetkoming in geleden planschade hadden toegekend van elk € 8.000,00. De bewoners stelden schade te hebben geleden door de wijziging van het bestemmingsplan, waardoor de bouw van woonbebouwing in de nabijheid van hun woonschepen mogelijk werd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woonarken, conform een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, niet als onroerende zaken kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor roerende zaken geen tegemoetkoming kan worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) correct was en dat er geen aanleiding was om van dit advies af te wijken. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de toegekende schadevergoeding van € 8.000,00 niet onjuist was vastgesteld. De proceskosten werden vergoed aan de eiseressen, en het griffierecht werd terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/5594 en 11/7354
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2012 in de zaak tussen
1. [A], voorheen wonende te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: drs. J.L.C.M. Bonfrer),
2. [B], wonende te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: drs. J.L.C.M. Bonfrer),
hierna te noemen: eiseressen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 september 2010 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseressen een tegemoetkoming in geleden planschade toegekend van ieder € 8.000,00.
Bij besluiten van 23 mei 2011 (de bestreden besluiten), heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften van 15 april 2011, de bezwaarschriften van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2012.
Eiseressen is in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N.L.J.M. van Hattum, B.J.M. Broekhof en drs. F.T. Atsma.
Overwegingen
1.1. Op 13 mei 2009 hebben eiseressen een aanvraag om tegemoetkoming in geleden planschade ingediend. Eiseressen bewoonden ten tijde in geding de woonarken gelegen aan de [a-laan] [1] en [2] te [plaats] en stellen schade te hebben geleden ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan "[C]", waardoor de bouw van woonbebouwing in de nabijheid van hun woonschepen mogelijk is geworden.
1.2. De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) heeft in augustus 2010 op verzoek van verweerder adviezen uitgebracht omtrent deze verzoeken en geadviseerd eiseressen een tegemoetkoming toe te kennen van ieder € 8.000,00.
Bij brief van 4 januari 2011 heeft de SAOZ op de ingediende bezwaarschriften gereageerd.
2. In de bestreden besluiten is overwogen dat geen sprake is van een gelijk geval met de bewoner van de woonark gelegen aan de [a-laan] [3]. De enkele omstandigheid dat een ander bureau tot een hogere vergoeding is gekomen betekent niet dat het advies van de SAOZ om die reden onjuist is. Aan het inschakelen van verschillende bureaus staat geen rechtsregel in de weg. De SAOZ heeft op zorgvuldige en inzichtelijke wijze gemotiveerd welke planvergelijking zij heeft gemaakt en welke schadefactoren zij van belang heeft geacht. Voorts zijn er geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het advies van de SAOZ. Verweerder ziet geen aanleiding voor de conclusie dat hij het advies van de SAOZ niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Wat de hoogte van de aan eiseressen toegekende vergoeding betreft, is verweerder van mening dat niet gebleken is dat deze niet juist is vastgesteld.
3. Eiseressen kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen, omdat tenminste één andere woonbootbewoner aan dezelfde vaart, te weten de bewoner van de [a-laan] [3], wegens dezelfde planologische wijziging een aanzienlijk hogere tegemoetkoming heeft ontvangen. De toegekende tegemoetkomingen staan niet in goede verhouding tot het nadeel dat is opgetreden. Dit is het gevolg van het onjuist benoemen van de opgetreden gevolgen ten aanzien van het uitzicht, de privacy en hinder. Voorheen hadden eiseressen vanuit hun woningen uitzicht op een zich tot de horizon uitstrekkend weiland, thans bevindt zich op 15 meter afstand dichte woonbebouwing. De planologische vergelijking in de planschade-adviezen van SAOZ komt vrijwel geheel overeen met de vergelijking in het advies van bureau Maandag (hierna: Maandag), dat voor de [a-laan] [3] is uitgebracht en waarin tot een waardevermindering van 9% is geconcludeerd. De SAOZ heeft de waardevermindering echter vastgesteld op slechts 4 tot 5%. In dit geval is volgens eiseressen sprake van een als fors te kwalificeren planologische wijziging waarbij een waardevermindering van circa 10% in de lijn der verwachting ligt. Zij hebben hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 april 2004 (LJN: AO8492).
Naar de mening van eiseressen is een vergoeding op basis van het algemene beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten aan de orde, op grond waarvan de waardevermindering van de woonark moet worden meegenomen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergelijking tussen de adviezen van de SAOZ en Maandag onjuist is, omdat op het verzoek dat aan het advies van Maandag ten grondslag heeft gelegen de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) nog van toepassing was. Bij de planologische vergelijking werden onder de WRO de flexibiliteitsbepalingen meegenomen bij de maximalisatie, onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn deze bepalingen een zelfstandige schadeoorzaak geworden. In het advies van de SAOZ zijn de verschillende planologische regimes juist weergegeven, hetgeen door eiseressen ook niet wordt bestreden. Verweerder ziet geen aanleiding om van het advies van de SAOZ af te wijken. De woonarken van eiseressen zijn volgens verweerder roerende zaken, conform de uitspraak van de Hoge Raad van 15 januari 2010 (LJN: BK9136). Het egalitébeginsel ligt ten grondslag aan nadeelcompensatieregelingen. Een beoordeling in dat kader is in deze zaken niet aan de orde, aldus verweerder.
5.1. Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden en is de WRO ingetrokken.
5.2. Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.
5.3. Aangezien de aanvraag dateert van na 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de Wro van toepassing zoals deze van 1 juli 2008 tot de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 luidden.
5.4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
5.5. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en b, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro, en een bepaling van een planuitwerking.
6.1. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming van geleden planschade dient te worden onderzocht of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de verzoeker in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende regime. Daarbij is, zowel wat betreft het oude, als het nieuwe planologische regime, niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat regime maximaal mocht of mag worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.
6.2. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen uitsluitend betrekking hebben op de nadelige gevolgen van het op 13 november 2007 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "[C]" en niet op de op grond van artikel 19 van de WRO verleende vrijstellingen van 30 oktober 2007 en 25 januari 2008. Aangezien het bestemmingsplan "[C]" vóór 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden, is artikel 6.2, tweede lid, van de Wro, gelet op het tweede lid van artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, in dit geval niet van toepassing.
6.3. Eiseressen hebben niet gesteld dat de SAOZ een onjuiste planologische vergelijking heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursorgaan bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding, indien uit het advies van een door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht; zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 (LJN: BF0969).
6.4. De woonarken van eiseressen zijn, gelet op de genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 15 januari 2010, naar het oordeel van de rechtbank niet als onroerende zaken in de zin van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aan te merken, omdat niet gebleken is dat de woonschepen verenigd zijn met de bodem. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kan voor roerende zaken geen tegemoetkoming worden toegekend.
De SAOZ is daar in haar adviezen uit augustus 2010 naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan.
6.5. In deze adviezen is vermeld dat de objecten hun hoogste waarden ontleenden aan de hoedanigheid van ligplaatsen met woonark en bijbehorende voorzieningen. Ook uit het bij de brief van de SAOZ van 4 januari 2011 gevoegde taxatierapport blijkt dat de woonark [a-laan] [1] met ligplaats is gewaardeerd. Uit deze adviezen, laatstgenoemde brief van de SAOZ, alsmede het taxatierapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende of de waardevermindering aan de woonarken dan wel aan de ligplaatsen is toegerekend. Gelet op hetgeen onder 6.4 is overwogen, had het op de weg van de SAOZ gelegen om dit inzichtelijk te maken. Nu verweerder zich bij zijn onderbouwing van de bestreden besluiten op dit punt beperkt heeft tot het volgen van de adviezen van de SAOZ alsmede haar brief van 4 januari 2011, ontberen deze een deugdelijke motivering.
6.6. De beroepen zijn dus gegrond en de bestreden besluiten worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd.
7.1. De rechtbank is evenwel van oordeel dat - nu enkel de waardevermindering van de ligplaats met bijbehorende voorzieningen als onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking komt - niet is gebleken dat het door de SAOZ vastgestelde bedrag aan planschade van € 8.000,00 op een onjuist bedrag is gesteld. In zoverre heeft verweerder de adviezen van de SAOZ aan de bestreden besluiten ten grondslag mogen leggen. In het door eiseressen overgelegde advies van Maandag hoefde verweerder geen aanleiding te zien het advies van de SAOZ niet te volgen, aangezien het rapport van Maandag is opgesteld ten aanzien van een ander object en op basis van een aanvraag waarop de WRO nog van toepassing was. Ook anderszins hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat het door de SAOZ vastgestelde bedrag aan planschade niet juist is.
7.2. Hetgeen eiseressen hebben gesteld over nadeelcompensatie kan niet slagen, omdat planschade is bedoeld voor planologische besluiten en nadeelcompensatie voor andere besluiten en feitelijke handelingen.
7.3. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7.1 is overwogen, bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
8. Verweerder wordt in de door eiseressen gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door ieder van hen betaalde griffierecht, te weten € 152,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, welk bedrag aan eiseressen moet worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, mr. G.P. Verbeek en
mr. C.J. Waterbolk, rechters, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.