Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920306-11; 09/920263-11 (t.b.g.)
Tul 09/761772-10
Datum uitspraak: 5 april 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans civielrechtelijk verblijvende in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg,
te weten [accomodatie].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 december 2011, 21 maart 2012 en 22 maart 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. S.I. Soekarman, advocaat te Delft, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 oktober 2011 in de (recreatie)ruimte van groep [groep] van Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, gemeente Teylingen, met een ander of anderen, onverholen en op een voor toen en aldaar aanwezige medewerkers van dit Forensisch Centrum en/of politiefunctionarissen, althans derden/publiek,waarneembare plaats, aldus openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen en/of personen, welk geweld bestond uit:
- het gooien met (een) stoel(en) en/of (een) pan(nen) en/of een televisie en/of servies (telkens) al dan
niet in de richting van een of meer medewerkers van dat Forensisch Centrum en/of
- het gooien en/of laten vallen van (een) computer(s) en/of computerspel(len) en/of
- het verbreken van ramen en/of inslaan van (gewapende) ruiten en/of
- het barricaderen van (een) deur(en) en/of
- het gooien van (bijtende) vloeistof(fen) en/of
- het spuiten met (een) brandslang(en) en/of (een) brandblusser(s) en/of
- het leggen van brandbare stof(fen) op (hete) kook/ovenpla(a)t(en) en/of
- het in brand steken van beddegoed, althans brandbare stoffen en/of (rond)dragen van brandende
materialen en/of
- het vernielen en/of verwijderen van (een) plafondpla(a)t(en) en/of
- het verbreken van deur(en) van (een) kast(en,
tengevolge waarvan hij opzettelijk (een of meer) ruit(en) heeft vernield;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 oktober 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (een deel van) Forensisch Centrum Teylingereind en/of enig goed, te weten (een) ruit(en) en/of (een)
deur(en) en/of (een) gordijn(en) en/of (een) plafondpla(a)t(en) en/of een brandinstallatie en/of (een) brandblusser(s) en/of elektrische (huishoudelijke) apparatuur en/of meubilair en/of linnengoed en/of keukengerei en/of andere goederen, geheel of ten dele toebehorende aan Forensisch Centrum
Teylingereind, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (telkens)
- ramen te verbreken en/of (gewapende) ruiten in te slaan en/of
- (een) deur(en) te forceren en/of
- te spuiten met water uit (een) brandslang(en) en/of
- te spuiten met (een) brandblusser(s) en/of
- (een) plafondpla(a)t(en) te vernielen en/of te verwijderen en/of
- (een) deur(en) van (een) kast(en) te forceren en/of
- te gooien met (een) stoel(en) en/of (een) tafel(s) en/of (een) pan(nen) en/of (een) televisie('s) en/of
servies, althans met toen en aldaar voorhanden goederen en/of
- linnengoed, althans brandbare stof(fen) in brand te steken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 oktober 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in de (recreatie)ruimte van groep [groep] van Forensisch Centrum Teylingereind, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk kleding en/of papier en/of beddengoed en/of lappen in de brand gestoken en/of eerderbedoelde goederen brandend (aan een stok bevestigd) door bedoelde (recreatie)ruimte gedragen, in elk geval opzettelijk (een) hete kookpla(a)t(en) en/of (een) hete
ovenpla(a)t(en) en/of open vuur in aanraking gebracht met (droge) kleding en/of papier en/of beddengoed en/of (een) lap(pen), ten gevolge waarvan eerderbedoelde goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat Forensisch Centrum in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in bedoeld Forensisch Centrum aanwezige personen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 oktober 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de (recreatie)ruimte van groep [groep] van Forensisch Centrum Teylingereind,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat Forensisch Centrum, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in bedoeld Forensisch Centrum aanwezig personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
met dat opzet kleding en/of papier en/of beddengoed en/of lappen, althans (een) brandbare stof(fen) in brand heeft gestoken en/of eerder bedoelde goederen/stoffen brandend (aan een stok bevestigd) door bedoelde (recreatie)ruimte heeft gedragen en/of (vervolgens) die stok met brandende
doeken/lappen tussen de stoelen die daar stonden heeft gestoken en/of heeft gehouden bij gordijnen en/of een bank,
in elk geval met dat opzet (een) hete kook/ovenpla(a)t(en) en/of (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (droge) kleding en/of papier en/of beddengoed en/of lappen, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
ter berechting gevoegd de zaak (het feit/de feiten) geregistreerd onder parketnummer 09/920263-11
hij op of omstreeks 02 september 2011 te Alphen aan den Rijn met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever L] en/of [aangever M], welk geweld bestond uit het omsingelen van die [L] en/of die [M] en/of het duwen van die [L] en/of het geven van een kopstoot aan die [L] en/of het met voorhoofd duwen tegen het hoofd van die [M];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 september 2011 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een persoon (te weten
[aangever L]), een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 22 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin pasjes en/of geld) en/of een Nokia moboele telefoon en/of een Samsung
mp3-speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever N], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[N], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- onverhoeds benaderen van die [N] en/of
- ten val brengen van die [N] en/of
- slaan van die [N] en/of
- (toen die [N] op de grond lag) tegen die [N] zeggen:
"Geef mij je portemonnee" ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 16 en/of 17 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever O] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend een mes getoond en (daarbij) de woorden geuit: "Ik ben in staat om je nu dood te maken" of woorden ven gelijke driegende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op of omstreeks 27 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [aangever O]) heeft geslagen, waardoor voornoemde [O] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten openlijke geweldpleging tegen goederen. Op 3 oktober 2011 hebben de verdachte en zijn medeverdachten in drie en een half uur tijd op de leefgroep in de justitiële jeugdinrichting waar zij verbleven de boel kort en klein geslagen, waarbij de materiële schade rond de € 65.000,- bedraagt. Zo is er onder meer met meubilair gesmeten, zijn er ramen ingeslagen, is er brand gemaakt en is er met brandslangen gespoten.
De officier van justitie is de mening toegedaan dat het gaat om een ver van tevoren geplande opstand, gelet op de verklaringen in het dossier.
Hoewel het incident heeft plaatsgevonden in een besloten en derhalve niet voor een ieder toegankelijke ruimte , was het gepleegde geweld wel waarneembaar voor de werknemers van Teylingereind en de overige gedetineerden. Deze personen zijn volgens de officier van justitie aan te merken als 'publiek', waardoor het incident is aan te merken als openlijk geweld zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van het Hof Leeuwarden (LJN BU 6455) en een uitspraak van de militaire kamer Arnhem (LJN BG 3848).
Ten aanzien van de rol van de verdachte heeft de officier van justitie gesteld dat uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte zich heeft gedistantieerd van het gepleegde geweld en heeft daarbij gewezen op diverse zich in het dossier bevindende verklaringen.
De verdenking komt er voorts op neer dat de verdachte zich op 3 oktober 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in Forensisch Centrum Teylingereind dan wel een poging daartoe.
Tevens heeft de verdachte zich volgens de officier van justitie op 22 augustus 2011 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof en op 2 september 2011 aan openlijke geweldpleging tegen twee personen. Ten slotte heeft de verdachte volgens de officier van justitie op 16 of 17 augustus 2011 een medebewoner in [woongroep] bedreigd met zware mishandeling en hem op 27 augustus 2011 mishandeld.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van feit 2 primair en feit 6 en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 4 primair, feit 5 en feit 7 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat de verdachte zich heeft laten meeslepen in het geweld, al dan niet onder bedreiging van anderen, en dat het dan ook van belang is om onderscheid te maken tussen degenen die de opstand hebben georganiseerd en degenen die zich hebben laten meeslepen. Voorts heeft de raadsman gesteld dat feit 1 moet worden gezien als vernielingen aangericht door jeugdigen.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aan brandstichting heeft deelgenomen noch dat hij heeft gepoogd brand te stichten. Subsidiair heeft hij gesteld dat er sprake is van een ondeugdelijke poging, omdat de goederen waren geïmpregneerd.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangegeven dat er weliswaar kan worden geoordeeld dat er sprake is geweest van openlijke geweldpleging, maar dat het gegeven dat aangever zelf de groep heeft opgezocht om verhaal te halen bij de beoordeling moet worden meegewogen.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu de verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en de verdenking louter is gebaseerd op één vage en onbetrouwbare verklaring van medeverdachte [medeverdachte P], hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring van dit feit.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 6 op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit eveneens dient te worden vrijgesproken, nu zowel de verdachte als getuige [P] hebben verklaard dat er geen sprake is geweest van bedreiging met een mes en er aldus geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van feit 7 vrijspraak bepleit, nu de verdacht zich niets van dit feit kan herinneren en uit de stukken ook niet kan worden opgemaakt dat het slachtoffer enig letsel of pijn heeft bekomen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van parketnummer 09/920306-11
Feit 1 primair
Zoals hierboven aangegeven heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, bewezen kan worden verklaard.
De advocaat van verdachte heeft hiervan impliciet vrijspraak bepleit. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De openbare orde is het door artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht beschermde belang. Eén van de bestanddelen van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is dat het geweld "openlijk" moet hebben plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie is daarvan sprake indien het geweld zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven feiten heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand.
Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat Forensisch Centrum Teylingereind naar zijn aard een niet voor het publiek toegankelijke plaats is. Ook geweld dat op een niet openbare plaats is gepleegd kan evenwel onder de reikwijdte van voornoemd artikel vallen, indien het geweld voor het publiek of iemand uit het publiek waarneembaar is geweest.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het proces-verbaal blijkt dat uitsluitend medewerkers van Teylingereind, ter plaatse gekomen politiefunctionarissen en gedetineerden getuige zijn geweest van het gepleegde geweld. De eerste vraag die in dit verband dient te worden beantwoord is of deze personen onder de definitie van publiek vallen, zoals door de officier van justitie is betoogd.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet luiden, nu hiermee volgens de rechtbank (een) willekeurige derde(n) word(t)(en) bedoeld, niet zijnde personen die uit hoofde van hun functie dan wel behorend tot de vaste populatie gedetineerden het geweld daadwerkelijk hebben waargenomen.
Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of het geweld waarneembaar is geweest voor het publiek. Dit gaat over de mogelijkheid dat (een) willekeurige derde(n) het geweld zou(den) kunnen hebben waargenomen. Ook deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord gezien de ligging van de locatie waar het geweld plaatsvond.
De reikwijdte van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zou naar het oordeel van de rechtbank te ver worden opgerekt, indien daar ook onder zou vallen geweld dat is gepleegd op een zo evident niet openbare plaats als de onderhavige en welk geweld bovendien alleen zichtbaar is geweest en kon zijn voor de uit hoofde van hun functie aanwezige personen en de populatie aan gedetineerden.
Het feit dat politie en brandweer zijn gealarmeerd en er maatregelen zijn getroffen die op zichzelf de openbare orde hebben geraakt maakt dit niet anders, aangezien dit niet in direct verband staat met het gepleegde geweld.
De rechtbank acht derhalve het bestanddeel "openlijk" niet bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair 1
Op 3 oktober 2011 zijn de jongens van de groep "[groep]" van het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim in opstand gekomen tegen de aanwezige groepsleiding.2
Op die datum vond er rond 20.30 uur een gesprek plaats tussen de groepsleiders ([groepsleider X], [groepsleider Y] en [groepsleider Z]) en de groep, bestaande uit [verdachte], [medeverdachte B], [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte E], [medeverdachte F], [medeverdachte G], [medeverdachte H] en [medeverdachte I]. De groepsleiders deelden mee dat de groep "[groep]" gefaseerd zou worden opgeheven. Na dit gesprek gingen alle jongens naar de Playstation ruimte. De jongens spraken heel zacht en waren druk met elkaar in gesprek. De groepsleiders vertrouwden het niet en wilden naar de jongens toe lopen. Op dat moment stond de hele groep op en rende op het kantoor af. Er werd met meubilair gegooid in de richting van het kantoor.
De groepsleiders die in het kantoor zaten, hebben de deur op slot gedaan. Er werd met goederen tegen de kantoorramen die van veiligheidsglas waren gegooid. Er werd door een groep met meubilair en wokpannen tegen de ramen geslagen. De rest van de groep begon de twee toegangen te barricaderen. De groep slaagde erin om een gat in een raam van de kantoorruimte te slaan en door het ontstane gat de deur van het kantoor van binnenuit te openen. De groepsleiders sloegen vervolgens alarm en verlieten het kantoor.
Vanaf de luchtplaats was onder meer het volgende te zien. De jongens spoten met brandslangen op elektrische apparaten. Een brandblusser werd leeggespoten. Er werd beddengoed op de elektrische kookplaten gelegd. Er werd rondgelopen met in brand gestoken linnengoed. Er werd met tafels en stoelen gegooid. Het plafond werd gesloopt en elektrische draden werden uit het plafond getrokken. Er werd geprobeerd om ramen te verbreken door met stoelen, tafelpoten en dergelijke tegen de ramen te slaan. Een kastje in het kantoor werd opengebroken. Computerapparatuur en een televisie werden kapot gegooid.
Uiteindelijk verlieten alle jongens na langdurig onderhandelen de groep, de laatste om
00.30 uur. 3 4
De totale materiële schade bedraagt € 61.262,31. 5 6
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich heeft laten meeslepen in het geweld, al dan niet onder bedreiging van anderen, en dat het dan ook van belang is om onderscheid te maken tussen degenen die de opstand hebben georganiseerd en degenen die zich hebben laten meeslepen.
De verdachte heeft ter terechtzitting zelf verklaard dat hij pas van de opstand op de hoogte was toen deze begon en dat hij door [medeverdachte A] onder druk is gezet om mee te doen.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij met stoelen heeft gegooid om de ramen te vernielen alsook dat hij samen met een ander een raam/deur heeft geprobeerd te vernielen met een bank. Ook heeft de verdachte met een computer en/of computerspellen gegooid, met water uit een brandslang gespoten en heet water klaar gezet om naar de honden te gooien als deze binnen zouden komen.
Met een mes heeft de verdachte ook geprobeerd de voorraadkast open te maken. De messen waren uit het kantoor gehaald. Ten slotte heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met een fakkel gemaakt van brandend materiaal heeft rondgelopen.7
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voor medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen inhoudt dat de daders willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Het is daarvoor niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten. De rechtbank neemt de volgende bewijsmiddelen in ogenschouw.
Medeverdachten [medeverdachte I] en [medeverdachte D] verklaren dat er voor die avond op 3 oktober 2011 al een plan bestond voor een opstand.8 9
Medeverdachte [medeverdachte G] heeft ook verklaard dat hij wist dat er 'herrie zou worden geschopt en alles kapot gemaakt zou worden'.10
Getuige [groepsleider Z] verklaart dat alle jongens naar de Playstationruimte gingen en dat daar met dichte deur veel en op zachte toon werd gesproken. Op enig moment kwam de groep in één keer naar buiten en splitste zich georganiseerd in drieën: twee groepen barricadeerden de toegangsdeuren en één groep ging naar de keuken en pakte pannen. De getuige heeft alle jongens één voor één dingen kapot zien maken.11
Ook getuige [groepsleider Y] en medeverdachte [medeverdachte I] verklaren dat iedereen mee deed met de vernielingen.12 13
De rechtbank stelt vast dat er sprake was van een vooropgezet plan, waarvan de verdachte in elk geval vlak voor de opstand op de hoogte was. De verdachte heeft vervolgens meegedaan met de vernielingen en zich daarvan niet gedistantieerd. De verdachte en de raadsman hebben gesteld dat de verdachte door één van de medeverdachten onder druk is gezet om mee te doen.
Gelet op de verklaringen in het dossier en de hoeveelheid geweldshandelingen die door de verdachte is gepleegd, acht de rechtbank met de officier van justitie niet aannemelijk dat de verdachte al deze handelingen heeft verricht onder dwang van een ander.
De rechtbank weegt hierbij bovendien mee dat de verdachte één van de laatsten was die aan het einde van de opstand de ruimte heeft verlaten.
Alles in onderlinge samenhang beziend komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en acht zij het medeplegen van vernielingen op de groep "[groep]" in Teylingereind bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van de voortgezette handeling
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feitencomplex moet worden opgevat als medeplegen van vernieling en/of beschadiging en/of onbruikbaar maken van enige gebouw alsook van enig goed. Nu deze beide bewezen verklaarde feiten op dusdanige wijze met elkaar in verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, zal de rechtbank de feiten dan ook als zodanig kwalificeren en slechts de zwaarste strafbepaling toepassen.
Bijzondere bewijsmotivering ex artikel 360 van het Wetboek van Strafvordering
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair als bewijsmiddel onder meer de verklaringen van de getuigen [groepsleider Z] en [groepsleider Y] gebezigd. Deze getuigen zijn eveneens door de rechter-commissaris gehoord. Het gaat hier om getuigen die kennelijk zijn gehoord op de voet van artikel 190, derde lid, Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat er gegrond vermoeden bestaat dat de getuigen die werkzaam zijn als medewerker in een justitiële jeugdinrichting, overlast zullen ondervinden ondervinden of in de uitoefening van hun beroep zullen worden belemmerd indien hun volledige personalia worden vermeld.
Nu de raadsman van de verdachte tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gehad om de getuigen alle vragen te stellen die hij noodzakelijk achtte, heeft de toekenning van beperkte anonimiteit naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.
Feit 2
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde verklaringen onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan brandstichting dan wel een poging daartoe en zal hem dan ook van feit 2 primair en subsidiair vrijspreken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast staat dat één van de jongens uit de groep in de keuken brandbaar materiaal op de hete kookplaat heeft gelegd waardoor dit vlam heeft gevat en er vervolgens een fakkel is gemaakt met het brandende materiaal, waarmee diverse personen hebben rondgelopen. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de brandende fakkel door één van de jongens uit de groep tussen de stoelen is gestoken en/of bij de bank en de gordijnen is gehouden. Verder is er ook niet komen vast te staan dat er middels deze fakkel op een andere manier is getracht brand te stichten. Er zijn geen schroeiplekken op de meubels en de gordijnen of anderszins waargenomen.
Indien evenwel zou worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans op het ontstaan van brand is ontstaan doordat er met zelf gemaakte fakkels is rondgelopen, acht de rechtbank in dit geval geen (voorwaardelijk) opzet op brandstichting aanwezig. Daartoe overweegt de rechtbank dat de ruimte waarin de jongens zich bevonden door henzelf was gebarriceerd, zodat ze wisten dat ze deze ruimte niet (snel) konden verlaten. Onder deze omstandigheid acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat er brand zou ontstaan waarbij hij als gevolg daarvan zelf het leven zou kunnen verliezen, op de koop heeft toegenomen. Nu daarmee het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt, dient de verdachte ook om deze reden van de (poging tot) brandstichting te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 09/9202563-11 (t.b.g.)14:
Feit 4
Op 2 september 2011, omstreeks 02.00 uur, fietst [aangever L] samen met zijn vriend, [aangever M], op het stationsplein te Alphen aan den Rijn bij de fietstunnel.
Aan het begin van de fietstunnel staat een getinte jongen en bovenop de tunnel staat nog een getinte jongen. De getinte jongen bovenop de tunnel heeft zijn rechterarm in blauw gips. [M] gaat de confrontatie met de jongens aan en op een gegeven moment staan er 5 of 6 jongens om [L] en [M] heen.15
Twee jongens staan bij [L]. [L] ziet dat [M] met zijn hoofd tegen één van de jongens staat en dat [M] wordt geduwd.
Op een gegeven moment staan er drie jongens om [L] heen en zijn ze aan het schelden en schreeuwen. [L] voelt dat hij wordt geduwd. Opeens krijgt hij een kopstoot van één van de jongens. Hij voelt pijn net onder zijn rechteroog.16
[M] verklaart dat hij op 2 september 2011 met [L] meefietst en dat zij nog net niet in de tunnel bij het Station rijden als er een jongen naar hen staat te schreeuwen.
[M] stapt af en vraagt wat er aan de hand is. Er komt een jongen met zijn arm in het gips naar beneden rennen en die begint meteen te schreeuwen tegen [M]. Er komt nog een jongen de stationstrap aflopen, die een lichtgrijze Nike jas draagt en een capuchon op heeft. Deze persoon is erg agressief. De jongen met de gipsarm richt zich op [M] en de jongen, die eerst op de fiets reed, schreeuwt tegen [L]. Op dat moment staan er drie jongens om hen heen. De vierde jongen staat nog boven. De jongen met de arm in het gips loopt naar [L] toe en [M] ziet dat die jongen [L] een kopstoot geeft. [M] duikt er tussen.
[M] probeert normaal te praten met een vijfde jongen, maar die is ondertussen ook boos geworden. De jongen met het gips komt naar [M] toe en duwt zijn voorhoofd tegen dat van [M] aan.17
Een van de medeverdachten, [medeverdachte Q], verklaart dat hij in de nacht van 2 september 2011 samen met onder meer de verdachte, [medeverdachte R] en [medeverdachte P] buiten het terrein van [woongroep] is en dat zij bij het Station van Alphen aan den Rijn een beetje staan te chillen. Er is een woordenwisseling met een paar jongens die verhaal komen halen en [Q] ziet dat de verdachte behoorlijk boos is. Ook ziet hij dat [R] boos aan het doen is tegen de jongens. De verdachte staat dicht bij één van de jongens en geeft hem een kopstoot. Hij ziet dit vanuit zijn ooghoek.18
Medeverdachte [P] verklaart dat hij die avond door [R], [Q] en de verdachte is gevraagd of hij mee gaat chillen met een paar meisjes. [Q], de verdachte en [R] zeggen dat ze iemand willen gaan beroven. Hij hoort dat de verdachte zegt dat hij doekoe, geld, nodig heeft om te gaan chillen. De verdachte wordt er agressief van.
[P] verklaart ook dat zij met zijn allen heel agressief zijn en schelden. Ook geeft een van hen de jongens een duwtje.19
[R] verklaart bij de politie dat hij samen met [S] als laatste van het perron naar beneden komt en bij de verdachte, [Q] en [P] gaat staan. [R] ziet dat de verdachte de jongen een kopstoot geeft en verklaart dat hij zelf alleen maar boos doet.20
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat het wel kan kloppen dat hij aangevers heeft geduwd en tegen hen heeft gescholden omdat hij boos was, maar dat hij aangever [L] absoluut geen kopstoot heeft gegeven.21
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend vast staat dat de verdachte degene is geweest die aangever [L] een kopstoot heeft gegeven, alsook zijn voorhoofd tegen dat van aangever [M] heeft geduwd.
De verdachte had op het moment van de openlijke geweldpleging een arm in blauw gips en viel daardoor nogal op.
Bij de rechtbank bestaat dan ook geen twijfel dat de verdachte degene is geweest die de kopstoot heeft gegeven en tegen het voorhoofd van de andere aangever heeft geduwd.
De rechtbank acht de eigen verklaring van de verdachte hierover niet geloofwaardig.
De verdachte is voorts één van de vijf personen geweest die in agressieve bewoordingen naar de slachtoffers heeft geroepen en hen heeft omsingeld.
Door dit gedrag van de verdachte is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van een voldoende significante bijdrage van de verdachte in de openlijke geweldpleging en kan dit feit aldus wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 5
Op 22 augustus 2011 omstreeks 00.05 uur komt [aangever N] met de trein aan op het Centraal Station van Alphen aan den Rijn. Hij gaat te voet richting de Briljantstraat en luistert ondertussen naar muziek op zijn mp3-speler, die in zijn rechter broekzat zit. Op de Hoflaan, ter hoogte van de ingang van het bejaardencentrum, ligt [N] opeens op zijn rug op de grond. Als hij omhoog kijkt, ziet hij een jongen over zich heen staan.
Deze jongen, die een capuchon met een bontkraag over zijn hoofd heeft, zegt tegen hem dat hij zijn portemonnee moet geven. [N] zegt dat deze in zijn linkerzak zit. Hij haalt de portemonnee uit zijn zak en deze wordt van hem afgepakt. [N] verkeert in shock en weet niet hoeveel personen hem hebben beroofd. [N] loopt meteen naar het politiebureau en doet om 00.35 uur aangifte.22
Een paar dagen later, als [N] een beetje van de schrik is bekomen, kan hij de politie vertellen dat hij - behalve dat hij omver is geduwd - ook is geslagen. Hieraan heeft hij een gekneusde neus, twee dikke bulten boven zijn linkeroog, een schram op zijn linkerarm ter hoogte van zijn elleboog en twee schrammen op zijn linkerschouderkop overgehouden.23 Zijn mp3-speler met oortjes, zijn mobiele telefoon (merk: Nokia, type 6021) en zijn portemonnee met inhoud waaronder een ING bankpas, zijn weggenomen.24
Mevrouw [T] rijdt op 22 augustus 2011 net na 00.00 uur met haar auto vanaf een parkeerplaats aan de Paradijslaan te Alphen aan den Rijn richting Hoflaan en ziet op de Hoflaan aan de kant van het verzorgingstehuis St. Jozef drie jongens heel hard rennen in de richting van de Prins Hendrikstraat. De jongens zijn alle drie in het zwart gekleed en hebben een capuchon op. Mevrouw [T] blijft even met de auto staan bij een bruggetje en ziet dat één van de jongens iets in het water gooit.25
Medeverdachte [P] verklaart dat hij laat op de avond van 21 augustus 2011 vanaf [woongroep] samen met de verdachte en [R] naar het dorp in Alphen aan den Rijn loopt om bij de avondwinkel tegenover het treinstation sigaretten te gaan halen. Alle andere winkels zijn al dicht. Als ze even later in de richting van de Hoogvliet lopen, rent de verdachte opeens achter iemand aan. Dit is een lange dunne jongen met lang haar, die een wit T-shirt en een zwarte broek aan heeft.
De verdachte geeft, aldus [P], de jongen al springend een knietje in zijn rug. De jongen valt meteen op de grond en de verdachte begint op hem op hem in te beuken. Hij slaat met zijn vuisten op het hoofd en ook op de borst en buik van de jongen. De jongen houdt zich stil.
Vervolgens ziet [P] dat [R] eraan komt en ook op de jongen begint in te slaan met zijn vuisten. De jongen blijft nog steeds stil liggen. [P] staat uiteindelijk op twee meter afstand. [R] en de verdachte rennen weg en [P] rent met hen mee.26
[P] verklaart verder dat hij de portemonnee pakt, een autosleutel eruit haalt en de portemonnee vervolgens in de sloot gooit, tegenover het zwembad bij [woongroep]. Ook knakt hij een kaartje, het simkaartje van de telefoon, en gooit het vervolgens in de sloot.27
[P] levert de mp3-speler van de jongen later bij de groepsleiding in.28 Diverse pasjes, die van [N] zijn weggenomen, worden bij de verdachte aangetroffen en in beslag genomen.29
Medeverdachte [R] verklaart bij de politie dat hij op 21 augustus 2011 vanaf 22.00 uur op zijn kamer in [woongroep] aanwezig is en dat later die nacht verdachte en [P] door het raam van zijn kamer naar binnen klimmen.30
[begeleider], werkzaam als begeleider bij [woongroep] op de groep [groep], ontdekt op 21 augustus 2011 te 23.30 uur dat de verdachte, [medeverdachte P] en [medeverdachte R] niet op hun kamers aanwezig zijn. Zij wacht totdat zij rond 01.30 uur gestommel hoort en staat op de gang als zij [P] uit de kamer van [R] ziet komen. Omdat zij de verdachte nog niet heeft gezien, klopt ze aan op de deur van de kamer van [R] en vraagt waar de verdachte is. [R] roept dat ze op de kamer van de verdachte zelf moet kijken. Ze maakt echter de deur van de kamer van [R] open en ziet de verdachte achter de deur staan.31
Bij de politie32 en ter terechtzitting33 ontkent de verdachte iets met de straatroof te maken te hebben. Volgens de verdachte heeft hij de hele avond op het dak van [woongroep] gezeten en heeft hij de pasjes die bij hem in beslag zijn genomen een paar dagen voor 2 september 2011 in de bosjes, vlakbij [woongroep], gevonden.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van aangever, de medeverdachte [P] en de getuige [T], bezien in samenhang met de verklaring van getuige [begeleider], wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte samen met anderen voornoemd feit heeft gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte degene is geweest die de aangever ten val heeft gebracht en hem samen met [R] heeft geslagen waarbij zij de spullen van aangever hebben weggenomen. De verklaring van medeverdachte [P] wordt door de rechtbank als betrouwbaar aangemerkt, nu deze overeenkomt met de overige verklaringen in het dossier, hij ook voor zichzelf belastend heeft verklaard en zijn verhaal voorts wordt bevestigd door het aantreffen van diverse pasjes van aangever [N] bij de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij de hele avond op het dak heeft gezeten en dat hij de pasjes van [N] heeft gevonden in de bosjes vlakbij [woongroep], niet geloofwaardig.
Feit 6
Op dinsdag 16 of woensdag 17 augustus 2011 wordt [aangever O] op de woongroep [woongroep] te Alphen aan den Rijn bedreigd met een mes en dreigende woorden.
Tijdens het verplichte rustuurtje van 18.15 uur tot 19.00 uur komen de verdachte en [R] naar de kamer van aangever. Ze vragen aan hem waarom hij de wiet van de verdachte heeft gestolen. Aangever geeft aan dat hij van niets weet. Aangever zit op mijn bed en [R] en de verdachte staan ongeveer op een meter van aangever.
Aangever ziet dat de verdachte een mes uit zijn schoudertasje haalt. Hij ziet dat de verdachte het mes in zijn rechterhand heeft. Aangever hoort de verdachte zeggen: "ik weet dat je het hebt, geef aan mij".
Aangever antwoordt dat hij het echt niet heeft. De verdachte zegt: "Ik ben nu in staat om je nu dood te maken". Aangever schrikt hiervan.34
[R] verklaart dat hij samen met de verdachte naar de kamer van aangever gaat omdat de verdachte iets kwijt is. De verdachte pakt een mes, een stiletto, heeft dat in zijn handen en zegt dat aangever iets moet teruggeven.35
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij weet dat aangever bang voor hem was en
hem ontliep, maar dat hij niet weet waarom.36
Bij de politie verklaart de verdachte dat hij een mes in zijn rechterhand heeft en dat hij kan begrijpen dat aangever bang voor hem is omdat hij als hij 'para' is ook bang voor zichzelf zou zijn op dat moment.37
Gelet op de verklaring van aangever, van medeverdachte [R] en van de verdachte zelf is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat feit 6 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in die zin dat de verdachte aangever heeft bedreigd met zware mishandeling door hem opzettelijk dreigend een mes te tonen en daarbij dreigende woorden te uiten.
Feit 7
Op 27 augustus 2011 wordt [aangever O] door de verdachte, [P] en [R] op de woongroep [woongroep] te Alphen aan den Rijn klem gezet in een hoek en vervolgens slaat de verdachte aangever in zijn gezicht. Aangever kan geen kant op.38 Aangever wordt op zijn linkerwang geslagen en heeft hier pijn van.39
Medeverdachte [P] verklaart dat de verdachte aangever op zijn wang raakt en hij doet een slaande beweging na.40
Gelet op de aangifte en de verklaring van [P] acht de rechtbank feit 7 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 subsidiair:
hij op 03 oktober 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten een deel van Forensisch Centrum Teylingereind, en goederen, te weten ruiten en deuren en gordijnen en plafondplaten en een brandmeldinstallatie en een brandblusser en/of elektrische (huishoudelijke) apparatuur en meubilair en linnengoed en keukengerei en andere goederen, toebehorende aan Forensisch Centrum Teylingereind, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (telkens)
- ramen te verbreken en gewapende ruiten in te slaan en
- te spuiten met water uit een brandslang en
- te spuiten met een brandblusser en
- plafondplaten te vernielen en/of te verwijderen en
- deuren van kasten te forceren en
- te gooien met stoelen en tafels en pannen en een televisie en servies en
- linnengoed in brand te steken;
4 primair:
hij op 02 september 2011 te Alphen aan den Rijn met anderen, op de openbare weg, Stationsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever L] en [aangever M], welk geweld bestond uit het omsingelen van die [L] en die [M] en het duwen van die [L] en het geven van een kopstoot aan die [L] en het met het voorhoofd duwen tegen het hoofd van die [M];
5.
hij op 22 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin pasjes en geld) en een Nokia mobiele telefoon en een Samsung mp3-speler, toebehorende aan [aangever N], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [N], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld bestond uit het
- onverhoeds benaderen van die [N] en
- ten val brengen van die [N] en
- slaan van die [N] en
- toen die [N] op de grond lag tegen die [N] zeggen:
"Geef mij je portemonnee";
6.
hij omstreeks 16 of 17 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn [aangever O] heeft bedreigd met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en daarbij
geuit woorden van dreigende aard of strekking;
7.
hij op 27 augustus 2011 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een persoon te weten [aangever O] heeft geslagen, waardoor voornoemde [O] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair en 6 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2 subsidiair, 4 primair, 5 en 7 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 292 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun alsook dat aan de verdachte een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot het opleggen van onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van de verdachte, dan wel bij een hogere straf tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft samen met anderen meegedaan aan een opstand die van tevoren was gepland op de groep in de jeugdgevangenis Teylingereind waar zij gedetineerd verbleven, welke opstand losbarstte in een eruptie van geweldshandelingen tegen goederen. Nadat de groepsleiding was gevlucht en de toegangsdeuren waren gebarricadeerd door de verdachten, zijn zij volledig losgeslagen tekeer gegaan en hebben ongeveer alles wat zich aan materiaal in de groepsruimte bevond vernield. De verdachte en zijn mededaders hebben hierdoor niet alleen enorme schade berokkend, maar ook laten zien dat zij totaal geen respect hebben voor de gezagsdragers en hun autoriteit. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag ondermijnd.
De gevolgen van het handelen van de verdachten waren ook aanzienlijk; politie en brandweer zijn ingezet, aangezien aan het begin van de opstand de motieven van de verdachten onduidelijk waren. Zelfs de nabijgelegen snelweg is enige tijd afgesloten, omdat gedacht werd aan een uitbraak. Hierdoor zijn niet alleen het aanwezige personeel en de overige gedetineerden geconfronteerd met het geweld, maar heeft dit ook overlast bezorgd aan de omwonenden van de jeugdgevangenis.
De rechtbank rekent het de verdachte en zijn mededaders zwaar aan dat de opstand, wat de motieven en de achtergronden daar ook van waren, op dergelijke wijze is verlopen.
De verdachte heeft zich voorts samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers omsingeld, één van hen geduwd en een kopstoot gegeven en de ander met het voorhoofd tegen zijn hoofd geduwd. De verdachte en zijn mededaders hadden overwicht, aangezien zij met zijn vijven waren en de slachtoffers slechts met zijn tweeën.
Ook bij de straatroof, die de verdachte samen met anderen heeft gepleegd hadden de verdachte en zijn mededaders overwicht doordat zij met zijn drieën waren, terwijl het slachtoffer alleen was. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer, dat naar zijn mp3-speler luisterde, onverhoeds benaderd, ten val gebracht en hem daarbij tevens geslagen. Zij hebben geen respect getoond voor de eigendommen van het slachtoffer en hem materiële schade toegebracht.
Slachtoffers van voornoemde geweldsdelicten kunnen zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen als gevolg van het gebeurde. Bovendien nemen als gevolg van voornoemde delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De bedreiging en mishandeling van een medebewoner van [woongroep] bevestigen het agressieve gedrag van de verdachte.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordeling is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordeling schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 16 november 2011 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door K. Oostra, MSc, GZ-psycholoog.
Blijkens dit rapport is er bij de verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis, maar functioneert hij wel op benedengemiddeld intelligentieniveau en is er sprake van een gedragsstoornis, type beginnend in de adolescentie (ernstig).
Tevens is er bij de verdachte sprake van een kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling waardoor hij gemakkelijk (negatief) beïnvloedbaar is. Als gevolg van de gedragsstoornis is de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De tekorten in de ontwikkeling van de verdachte en zijn gedragspatroon, in combinatie met het bagatelliseren van de delicten, maken dat de kans op recidive als groot wordt ingeschat.
Aangegeven is dat ingrijpen in het civielrechtelijke kader prevaleert boven een interventie vanuit het strafrecht. Strafrechtelijk is een voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met de maatregel Hulp en Steun het meest wenselijk als stok achter de deur.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van enkele voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft met name acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 20 december 2011.
Uit dit rapport blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming van mening is dat behandeling van de verdachte de prioriteit heeft en dat de Raad de mening van de deskundige deelt dat deze behandeling in het civielrechtelijke kader in een gesloten setting dient plaats te vinden.
Geadviseerd wordt dan ook om als stok achter de deur een voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Bureau Jeugdzorg in het kader van de maatregel Hulp en Steun op te leggen.
Ter terechtzitting van 21 maart 2012 heeft mevrouw P. Witkamp, werkzaam bij het team dubbele maatregelen van Bureau Jeugdzorg en gehoord als deskundige, meegedeeld dat het na een korte wenperiode goed gaat met de verdachte. Er is sprake geweest van een gedragsverandering.
De verdachte werkt goed mee aan de behandeling en is bezig met het volgen van een opleiding. Hij heeft weer doelen in zijn leven en Bureau Jeugdzorg wil deze positieve lijn graag voortgezet zien.
Desgevraagd refereert mevrouw Witkamp zich ten aanzien van een strafadvies aan het oordeel van de rechtbank, doch geeft zij wel aan dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie de verdachte geen goed zal doen en de behandeling zal doorkruisen.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming dat de behandeling van de verdachte in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg in het civielrechtelijke kader moet prevaleren boven het strafrecht.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank ziet echter aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Bureau Jeugdzorg teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn begeleiding en behandeling te waarborgen.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke gedeelte van zijn straf reeds in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank ziet geen reden tevens een werkstraf op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, nu de verdachte van de brandstichting en de poging daartoe wordt vrijgesproken.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[aangever N] heeft zich ten aanzien van feit 5 (parketnummer 09/920263-11 t.b.g.) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 367,19.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 342,19 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 342,19 subsidiair 6 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [aangever N].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspaak. Subsidiair, mocht de rechtbank de vordering toewijsbaar achten, wordt verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen tot het bedrag van € 211,29, zijnde het bedrag dat bij de medeverdachten is toegewezen, en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 4 (rijbewijs), 5 (beltegoed), 7 (nieuwe passen ING e.a.), 8 (inhoud portemonnee), 9 (mp3-speler) en de waarde van de portemonnee ad € 5,- is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 211,29.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de gestelde kosten nader onderzocht zouden moeten worden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 211,29, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever N].
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de werkstraf opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2011, te weten:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 3 november 2011 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2011, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 56, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg, 141, 285, 300, 312 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 subsidiair, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 subsidiair:
VOORTGEZETTE HANDELING VAN:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GEBOUW DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN EN/OF BESCHADIGEN EN/OF ONBRUIKBAAR MAKEN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN EN/OF BESCHADIGEN EN/OF ONBRUIKBAAR MAKEN,
MEERMALEN GEPLEEGD
4 primair (parketnummer 09/920263-11 t.b.g.):
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN
5 (parketnummer 09/920263-11 t.b.g.):
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
6 (parketnummer 09/920263-11 t.b.g.):
BEDREIGING MET ZWARE MISHANDELING
7 (parketnummer 09/920263-11 t.b.g.):
MISHANDELING
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 292 DAGEN
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 180 DAGEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarde
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Ten aanzien van feit 5 (parketnummer 09/920263-11 t.b.g):
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk
toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangever N], een bedrag van € 211,29;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 211,29, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever N];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2011, gewezen onder parketnummer 09/761772-10, te weten:
taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, kinderrechter,
en mr. H. Dragtsma, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met de nummers 2011 150358 (p. 1-271), 2011 150358A (p. 272-308), 2011 150358B (p. 309-486) en 2011 150358C (p. 487-495).
2 Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 38-41.
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [groepsleider Z], p. 132-136.
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [groepsleider Y], p. 137-141.
5 Relaas proces-verbaal, p. 315.
6 Schadebijlage, p. 325-326.
7 Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2012, eigen verklaring van de verdachte.
8 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte I] bij de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2012, punt 5.
9 Proces-verbaal verhoor inbewaringstelling [medeverdachte D] d.d. 14 oktober 2011, punt 3.
10 Proces-verbaal verhoor inbewaringstelling verdachte [medeverdachte G] d.d. 14 oktober 2011, punt 2.
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [groepsleider Z] bij de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2012, punten 8, 9 en 12.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [groepsleider Y] bij de rechter-commissaris d.d. 15 maart 2012, punt 6.
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte I] bij de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2012, punt 8.
14 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL 1633 201113359.
15 Proces-verbaal van aangifte van [aangever L], pagina 96.
16 Proces-verbaal van aangifte van [aangever L], pagina 97.
17 Proces-verbaal van aangifte van [aangever M], pagina 102/104.
18 Proces-verbaal van verhoor verdachte [Q], pagina 64/65.
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [P], pagina 257/259.
20 Proces-verbaal van verhoor verdachte [R], pagina 81/82.
21 Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2012, eigen verklaring van de verdachte.
22 Proces-verbaal van aangifte van [aangever N], pagina 116/117.
23 Foto's gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte van [aangever N], pagina 126/129.
24 Proces-verbaal van aangifte van [aangever N], pagina 122/123.
25 Proces-verbaal van verhoor getuige [T], pagina 132/133.
26 Proces-verbaal van verhoor verdachte [P], pagina 253.
27 Proces-verbaal van verhoor verdachte [P], pagina 312.
28 Proces-verbaal van verhoor verdachte [P], pagina 254.
29 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 93/94.
30 Proces-verbaal van verhoor verdachte [R], pagina 239.
31 Proces-verbaal van verhoor getuige [begeleider], pagina 318/319.
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 294/295.
33 Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2012, eigen verklaring van de verdachte.
34 Proces-verbaal van aangifte van [aangever O], pagina 136.
35 Proces-verbaal van verhoor verdachte [R], pagina 85.
36 Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2012, eigen verklaring van de verdachte.
37 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 296/297.
38 Proces-verbaal van aangifte van [aangever O], pagina 136.
39 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2011, pagina 140.
40 Proces-verbaal van verhoor verdachte [P], pagina 313.