ECLI:NL:RBSGR:2012:BW1274

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413847 KG ZA 12-199
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van overlevering van een Chinese asielzoeker aan Hongarije

In deze zaak verzoekt eiser, een Chinese nationaliteit houder, om opschorting van zijn overlevering aan Hongarije. Eiser is op 3 december 2011 aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door het 'Central District Court' te Pest is uitgevaardigd in verband met zijn betrokkenheid bij een gewapende roofoverval in 2001. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 7 februari 2012, die de overlevering toestond, heeft eiser op 13 februari 2012 een asielverzoek ingediend, waarover nog niet is beslist. Eiser stelt dat hij het recht heeft om de beslissing op zijn asielaanvraag in Nederland af te wachten voordat hij wordt overgeleverd aan Hongarije.

De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel er een EAB voorligt, de Procedurerichtlijn en het Vreemdelingenbesluit de mogelijkheid bieden om de overlevering op te schorten totdat er een definitieve beslissing op het asielverzoek is genomen. Gedaagde, de Staat der Nederlanden, voert aan dat de uitzondering van de Procedurerichtlijn van toepassing is, maar de rechter oordeelt dat deze uitzondering in dit geval niet relevant is, omdat er nog geen beslissing is genomen door de minister over de asielaanvraag van eiser.

De voorzieningenrechter besluit dat de vordering van eiser gedeeltelijk wordt toegewezen. Gedaagde wordt verboden om over te gaan tot de overlevering van eiser aan Hongarije zolang er geen onherroepelijke beslissing is genomen op zijn asielaanvraag. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 19 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 413847 / KG ZA 12-199
Vonnis in kort geding van 19 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[Y.]" te [vestigingsplaats],
eiser,
advocaat mr. T.W. Wong te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 maart 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser heeft de Chinese nationaliteit.
1.2. Op 30 september 2010 is door het 'Central District Court' te Pest (Hongarije) een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd, strekkende tot aanhouding en overlevering van eiser. De overlevering is verzocht in verband met de vervolging van eiser voor zijn betrokkenheid bij georganiseerde of gewapende roofoverval in november 2001.
1.3. Eiser is op 3 december 2011 te Schiphol aangehouden en in verzekering gesteld op grond van het EAB. De inverzekeringstelling van eiser is op 6 december 2011 verlengd. Sindsdien verblijft hij in het Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam.
1.4. Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de rechtbank Amsterdam de overlevering van eiser aan Hongarije toegestaan. Overlevering zou plaatsvinden op 14 februari 2012.
1.5. Op 13 februari 2012 heeft de toenmalige advocaat van eiser kenbaar gemaakt dat eiser een asielverzoek wenst in te dienen. De aanvraag is op 16 februari 2012 ingediend. Hierop is nog niet beslist.
1.6. Bij brief van 17 februari 2012 heeft de officier van justitie de toenmalige advocaat van eiser te kennen gegeven dat de feitelijke overlevering van eiser zal worden bewerkstelligd.
1.7. Bij brief van 5 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) desgevraagd aan het arrondissementsparket Amsterdam het volgende doen weten:
"In het concrete geval van [eiser] zal de IND, het juridisch kader indachtig, doorgaan met de besluitvorming op zijn op 16 februari 2012 ingediende aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel. De asielaanvraag zal echter een overlevering van betrokkene ten behoeve van strafvervolging in het buitenland niet in de weg staan. De IND zal in het geval betrokkene wordt overgeleverd doorgaan met zijn besluitvorming terwijl betrokkene zich in het buitenland bevindt."
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert gedaagde te bevelen tot opschorting over te gaan van de overlevering van eiser aan Hongarije, totdat onherroepelijk op zijn asielaanvraag is beslist.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser heeft objectieve gronden om te vrezen dat zijn berechting in Hongarije oneerlijk zal verlopen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de Europese Commissie de Hongaarse grondwet in strijd acht met de Europese regelgeving. Daarnaast hebben minderheden in Hongarije, waaronder Chinezen, objectieve grond om te vrezen voor discriminatie. Om deze redenen heeft eiser een asielaanvraag ingediend. De mogelijkheid bestaat dat eiser aan Hongarije wordt overgeleverd, voordat de beslissing op de asielaanvraag bekend is. Op grond van artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft eiser in Nederland recht op asiel. Een overlevering voordat op de asielaanvraag is beslist, zou het gehele recht op asiel illusoir maken. Gedaagde zou daarmee onrechtmatig handelen jegens eiser. Gedaagde heeft ook geen enkel gerechtvaardigd belang om de overlevering voor de beslissing op het asiel plaats te laten vinden. Eiser heeft er een spoedeisend belang bij dat hij de beslissing inzake de asielaanvraag kan afwachten in Nederland.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij het recht heeft om de definitieve beslissing op het asielverzoek af te wachten in Nederland, voordat hij eventueel wordt overgeleverd aan Hongarije.
3.2. Ingevolge artikel 7 lid 1 van de "Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus" (hierna: de Procedurerichtlijn) mogen asielzoekers in de lidstaat blijven, enkel ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit in eerste aanleg een beslissing heeft genomen. In lid 2 van artikel 7 is bepaald dat lidstaten onder meer een uitzondering kunnen maken wanneer zij een persoon zullen overdragen aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel. Deze uitzonderingsbepaling is geïmplementeerd in artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vreemdelingenbesluit).
3.3. Gedaagde heeft betoogd dat, nu er ten aanzien van eiser een EAB voorligt, naar aanleiding waarvan de rechtbank Amsterdam heeft beslist dat overlevering kan worden toegestaan, zich de uitzondering voordoet van artikel 7 lid 2 van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling impliceert beleidsvrijheid aan de zijde van de betrokken lidstaat. De gekozen gedragslijn van de (betrokken ambtenaren van) de IND en het openbaar ministerie kan de toets der kritiek doorstaan, aldus gedaagde. Om die reden hoeft eiser volgens gedaagde niet in de gelegenheid te worden gesteld de beslissing op zijn asielaanvraag in Nederland af te wachten.
3.4. De voorzieningenrechter overweegt dat gedaagde zich jegens eiser niet op de Procedurerichtlijn kan beroepen behoudens voor zover deze in nationaal recht is omgezet. Die nationaalrechtelijke vertaling is neergelegd in artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit, dat luidt als volgt:
1. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister een herhaalde aanvraag betreft.
2. Uitzetting blijft niet achterwege, indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van de Wet, naar het voorlopig oordeel van Onze Minister, op grond van de Wet kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
3.5. De uitzondering van de laatste zinsnede van het eerste lid van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit is in deze zaak niet relevant. Een beslissing op grond van het tweede lid van dit artikel is door de minister kennelijk (nog) niet genomen. Een en ander betekent dat gedaagde zich thans niet kan beroepen op artikel 7 lid 2 van de Procedurerichtlijn.
3.6. Ter terechtzitting heeft de advocaat van eiser verklaard dat eiser zich (nog) slechts beroept op zijn recht de afloop van de asielprocedure in Nederland af te mogen wachten. De klacht over dreigende schending van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), die ook al aan de orde is geweest in de bij de rechtbank te Amsterdam gevoerde overleveringsprocedure, kan dus verder buiten beschouwing blijven.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser gedeeltelijk zal worden toegewezen, op de wijze als in het dictum is vermeld.
3.8. Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen zij de eigen proceskosten moeten dragen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt gedaagde over te gaan tot de overlevering van eiser aan Hongarije zolang niet onherroepelijk op de asielaanvraag van eiser is beslist en evenmin door de minister is beslist dat naar zijn voorlopig oordeel de asielaanvraag van eiser kan worden afgewezen op de grond dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
- compenseert de proceskosten, zodanig dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2012.
hf