ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2455

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-758509-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderdoodslag door moeder uit vrees voor ontdekking van bevalling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die zich schuldig heeft gemaakt aan kinderdoodslag. De verdachte heeft haar pasgeboren kind om het leven gebracht en de stoffelijke resten verborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling, wat de strafwaardigheid van het feit beïnvloedt. De feiten hebben zich afgespeeld in de periode van 31 juli 2005 tot en met 12 september 2010, toen de stoffelijke resten van het kind werden aangetroffen in een vuilniscontainer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 290 en 151 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging heeft genomen. De verdachte is vrijgesproken van kindermoord, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat zij planmatig heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758509-10
Datum uitspraak: 16 april 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 april 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.M Robert en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.D. Gelderloos, advocaat te 's-Gravenhage en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 juli 2005 te [plaats], althans in Nederland, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, althans onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet, direct nadat zij op de wc van een baby was bevallen, die baby in de wc laten liggen en/of onthouden van adequate verzorging en/of inschakeling van medische hulp en/of verzorging, tengevolge waarvan die baby is overleden;
art 290 Wetboek van Strafrecht
art 291 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 juli 2005 te [plaats], althans in Nederland, opzettelijk een kind, zijnde haar (pasgeboren) baby (geboren op of omstreeks 31 juli 2005), tot wier onderhoud, verpleging en verzorging zij, verdachte, als ouder krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door de baby na diens geboorte adequate lichamelijke verzorging en/of inschakeling van medische hulp en/of verzorging te onthouden, terwijl het feit de dood van die baby op of omstreeks 31 juli 2005 ten gevolge heeft gehad;
art 255 Wetboek van Strafrecht
art 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 31 juli 2005 tot en met 12 september 2010 te [plaats] en/of [woonplaats], althans in Nederland, een lijk, te weten haar overleden baby (geboren op of omstreeks 31 juli 2005), heeft verborgen in een berging met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen;
art 151 Wetboek van Strafrecht
3. Inleiding; samenvatting van de zaak
Op zondag 12 september 2010 omstreeks 18:20 uur meldden verdachte, haar zus [zus] en [vriend zus] (de vriend van [zus]) zich op het politiebureau te [plaats]. Zij hadden iets heel ernstigs te vertellen. [vriend zus] vertelde dat hij tijdens het opruimen van de berging behorende bij de woning van zijn vriendin aan de [adres] in een zwarte geluidskoffer een bruin houten kistje had aangetroffen. Hij had dit kistje met gereedschap geopend en daarin een plastic tas aangetroffen met daarin een kleverige substantie welke aan zwarte stof vastzat. Hij rook een penetrante geur en zag ook maden. Hij bracht het geheel naar buiten op het pleintje nabij de berging. Aldaar heeft hij de inhoud van het plastic tasje op de grond geleegd. Het was een massa van (naar later bleek) een babylichaampje. De massa was verwikkeld in een hemdje en in een colbertje. Met behulp van twee tangen heeft hij het geheel in een vuilniscontainer gegooid, staande op de hoek van de [straat] en [straat]. [zus], die hierbij aanwezig was, moest denken aan haar zus die vijf jaren eerder een miskraam had gehad. [vriend zus] en [zus] hebben vervolgens verdachte gebeld en haar geconfronteerd met de vondst. Verdachte moest toen huilen en gaf aan te weten wat het was.
De politie heeft daarop in evengenoemde vuilniscontainer bovenop het gestorte afval een houten kistje en stoffelijke resten, mogelijk afkomstig van een babylijkje, aangetroffen. Het kistje en de stoffelijke resten zijn uit de container gehaald en veiliggesteld. Uit onderzoek is gebleken dat het de stoffelijke resten betrof van een menselijke foetus. Daarnaast werden in de container een combinatietang en een baco aangetroffen.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is in de eerste plaats of verdachte de biologische moeder is van het aangetroffen stoffelijk overschot. Indien de rechtbank deze vraag positief beantwoordt, is van belang waar en wanneer het kind ter wereld is gekomen en of het kind levend ter wereld is gekomen. Indien het kind heeft geleefd dient de vraag te worden beantwoord of verdachte het kind opzettelijk van het leven heeft beroofd en, zo ja, of zij dat heeft gedaan uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling en of zij daartoe al voor de bevalling een besluit had genomen.
4. Bewijsoverwegingen
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 31 juli 2005 is bevallen van het kind waarvan op 12 september 2010 de stoffelijke resten zijn gevonden, dat het kind levend is geboren en dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood ervan. Zij heeft daartoe in de eerste plaats gewezen op de verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie op 12, 13 en 14 september 2010.
Voorts heeft zij gewezen op de verklaring van de huisarts van verdachte, de resultaten van het DNA verwantschapsonderzoek, het leeftijdsonderzoek en het pathologisch onderzoek. Door het kind na de geboorte adequate zorg te onthouden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat het kind zou overlijden aanvaard. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan kinderdoodslag en het verbergen van het lijk, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de Salduz-norm is geschonden nu het een zogenaamde categorie A-zaak betreft en verdachte niet aanstonds, maar eerst na het verhoor van 12 september 2010 is aangehouden en zij dientengevolge ten onrechte verstoken is geweest van de bijstand van een raadsman. Ten tweede kan het bewijs alleen steunen op de verklaringen van verdachte en ontbreekt enig objectief steunbewijs voor de stelling dat het kind heeft geleefd. Daarmee kan niet worden voldaan aan het wettelijk bewijsminimum van artikel 341 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het tweede feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. De beoordeling van het bewijs1
Bruikbaarheid van de verklaringen van verdachte bij de politie
Verdachte is na haar melding op het politiebureau weliswaar gehoord als verdachte, maar zij is alvorens dat verhoor is aangevangen niet aangehouden. Dat een niet aangehouden verdachte moet worden gewezen op het recht zich te laten bijstaan door een raadsman vindt geen steun in het recht (vgl. Hoge Raad 9 november 2010, LJN BN7727). In de loop van dit verhoor is de verdenking jegens verdachte zodanig concreet geworden dat de politie het verhoor heeft afgebroken, waarna verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld. Daarop heeft een piketmelding plaatsgevonden. Voorafgaand aan het tweede verhoor op 13 september 2010, dat in een studio heeft plaatsgevonden, heeft verdachte haar raadsman gesproken. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een situatie waarin de belangen van verdachte zijn geschonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn, noch ter terechtzitting naar voren zijn gekomen dat verdachte ten tijde van haar verhoren bij de politie onder druk is gezet of zich zodanig bejegend heeft kunnen voelen dat gezegd kan worden dat zij haar verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting uitsluitend is teruggekomen van haar verklaringen bij de politie waar dat betrekking heeft op de vraag of het kind levend ter wereld is gekomen. Dat achteraf op basis van het rapport van 28 november 2011 van drs. K.J. de Weijs-Heijlaerts, psycholoog, is gebleken dat verdachte zwakbegaafd is en dat onder de stabiele en krachtige façade een kinderlijke en brozere kant schuil lijkt te gaan, heeft de rechtbank in de beoordeling betrokken en doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer, nu ook overigens geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de verklaringen van verdachte bij de politie niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Algemeen
De rechtbank baseert haar beslissing omtrent de tenlastelegging op diverse bewijsmiddelen, zoals verklaringen en bevindingen, die in het onderstaande verkort worden weergegeven, waarna de rechtbank gemotiveerd zal aangeven tot welke conclusies die bewijsmiddelen voeren.
Verklaringen van verdachte
Verdachte is vier keer gehoord bij de politie. Op 12 september 2010 en, na haar aanhouding, op 13 en 14 september en 22 november 2010 in een studio. De studioverhoren zijn samengevat weergegeven in een proces-verbaal verhoor studio.
In het verhoor van 12 september 2010 heeft verdachte onder meer verklaard dat zij is bevallen in de woning van haar toenmalige vriend [toenmalige vriend] aan de [adres].2 Zij verklaarde daarover als volgt: Ik was ergens in 2004 of 2005 zwanger. Ik ging op een gegeven moment naar de wc en had pijn in mijn buik. Ik bleef maar naar de wc lopen. Ik zat op de wc en zag dat (de rechtbank begrijpt: het kindje) en raakte in een roes. Het was groot, ik denk zes of zeven maanden. Het kind kwam eruit en ik heb het beetgepakt en de placenta doorgespoeld. Toen heb ik het ingewikkeld en mee naar huis genomen. Daar heb ik het in een kistje gestopt. Ik woonde toen bij mijn ex-vriend. Hij weet hier verder niets vanaf. Ik heb hem gezegd dat ik een miskraam had gehad. Op de vraag of het kindje in leven was heeft zij verklaard: Ik ben eigenlijk meteen gaan douchen. Ik raakte in een roes en dacht niet na hoe of wat.3 Op de vraag hoe het kindje in [woonplaats] is gekomen, antwoordt verdachte dat zij het in een tas heeft gedaan: Ik ben naar huis gegaan en heb daar een kistje uit de berging gehaald. Daar heb ik het zo laten staan jaren lang.4
De verbalisanten vragen haar later in het verhoor nog eens precies te vertellen hoe het ging op de wc. Verdachte verklaart dan:
Toen ik op de wc zat kwam ineens een kindje eruit. Ik zag dat het kindje in de wc-pot lag. Ik heb het zelf los moeten maken. Ik heb de navelstreng met een schaar doorgeknipt. Ik zag dat het zijn beentjes bewoog toen het in de wc lag.5
Ik heb het kindje zachtjes horen huilen. Ik raakte nog meer in paniek. Ik hoorde dat het kindje huilde en zag het bewegen. Ik wist toen gewoon niet meer wat ik moest doen. Ik ben toen gaan douchen. Ik heb dat (de rechtbank begrijpt: het kindje) in de wc laten liggen. Ik ben vijf à tien minuten gaan douchen.6 Na het douchen wikkel ik het kindje in en doe het in mijn tas. Ik zie en hoor dan helemaal niets meer aan het kindje.7
In het proces-verbaal van het studioverhoor leest de rechtbank het volgende.
Verdachte was elk weekend bij [toenmalige vriend]. Het was [toenmalige vriend] wel opgevallen dat verdachte dikker werd. Zij heeft aan niemand durven vertellen dat ze zwanger was. Dit uit angst en de gevolgen van haar zwangerschap. Zij had de beslissing genomen het aan niemand te vertellen.8 [toenmalige vriend] zou haar een aantal keren hebben gevraagd of zij zwanger was.9 Over haar zwangerschap had verdachte dubbele gevoelens. Aan één kant wel leuk, maar wat kon zij haar bieden? Ze had het kind wel een toekomst willen bieden. Aan de andere kant verkeerde zij in een shock en was in paniek toen ze de douche instapte. Hoe moest het verder? Hoe zou ze dit aan haar ouders moeten vertellen?10 [toenmalige vriend] is niet in de badkamer geweest. Ze heeft de badkamer schoongemaakt. Ze heeft tegen [toenmalige vriend] gezegd dat ze zich niet lekker voelde en dat zij naar huis wilde. Thuis is zij direct gaan slapen.11 Zij heeft [toenmalige vriend] daarna een paar weken niet gezien. [toenmalige vriend] was er kapot van dat zij niet eerlijk was geweest tegen hem. De dag erna is verdachte naar de huisarts gegaan.12
Verdachte heeft wel een abortus overwogen, maar dat kon niet meer. Ze was toen in paniek en in shock.13 Op dezelfde dag dat ze naar de arts ging heeft ze met [......] gesproken en met haar heeft ze aan haar ouders verteld dat ze een miskraam heeft gehad.14
Gevraagd wordt wat uitgebreider te vertellen. Zij verklaart dan:
- dat ze naar de badkamer was gegaan;
- dat ze op de wc is gaan zitten; ze weet niet hoelang;
- dat haar lichaam pijn deed;
- dat uiteindelijk het eruit kwam toen zij op de wc zat;
- dat zij opstond;
- dat ze naar de douche is gelopen;
- dat zij vijf tot tien minuten heeft gedoucht;
- dat toen ze weer bij de wc kwam het geen leven meer gaf;
- de navelstreng heeft zij met een schaar doorgeknipt;
- het kindje heeft zij in een doek gewikkeld;
- de placenta heeft zij in de wc doorgespoeld;
- het kindje is in een weekendtas gedaan;
- het omwikkelde kindje is eerst nog in een plastic tas gedaan en daarna in de weekendtas.15
Het verborgen houden van het kindje heeft verdachte gedaan uit angst voor wat er zou komen. Die angst is gisteren (zondag 12 september 2010) waarheid geworden. Opkroppen, wegstoppen. Verdachte voelt zich verschrikkelijk. Ze had de tijd terug willen draaien. Ze wilde dat alles normaal was. Ze had gewild dat het kindje nog leefde.16
Verwantschapsonderzoek
Bij dit onderzoek zijn de referentiemonsters van botweefsel van het kind (AACC0351NL) en het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte (RAAK5226NL) onderworpen aan DNA-onderzoek. Van het botweefsel is een autosomaal DNA-profiel van een man verkregen op basis van achttien loci en het locus voor het geslachtskenmerk. Van het referentiemonster van verdachte is een autosomaal DNA-profiel verkregen van twintig loci en het locus voor het geslachtskenmerk. Van elk van de achttien vergeleken loci van het kind is ten minste één DNA-kenmerk gelijk aan het DNA-kenmerk van de desbetreffende locus van verdachte. Dit betekent dat verdachte de biologische moeder kan zijn van het kind. Een statistische vergelijking van de hypothese (1) dat verdachte de biologische moeder is met de hypothese (2) dat verdachte niet verwant is aan het kind, heeft opgeleverd dat de kans op de verkregen resultaten onder hypothese (1) achtduizend keer groter is dan onder hypothese (2).17
Leeftijdsonderzoek
In het rapport van 9 november 2010 heeft drs. R.R.R. Gerretsen, arts-forensisch antropoloog, beschreven dat het onderzochte materiaal botweefsel betreft van humane oorsprong, afkomstig van een foetus. Het betreft materiaal van één menselijk individu. Er zijn geen verdachte schaduwen (kogels/mespunten) waargenomen. De botstukken in handen en voeten waren compleet en onbeschadigd. De schatting van de skeletleeftijd vond plaats aan de hand van de mineralisatie eruptie van aanwezige gebitselementen. Het resultaat, de geschatte leeftijd, wordt uitgedrukt in skeletleeftijd. Op basis van de resultaten is de leeftijd van de foetus naar schatting gelegen tussen twee maanden voor en twee maanden na de a terme leeftijd. Daarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde geboorteleeftijd bij veertig weken zwangerschapsduur.18
Pathologisch onderzoek
De uitwendige schouw heeft plaatsgevonden op dinsdag 14 september 2010. De stoffelijke resten betroffen losse skeletdelen omgeven door sterk verweekt en vloeibaar geworden weke delen en inwendige organen. De lichaamscontouren, de uitwendige geslachtsorganen en de ledematen werden niet meer herkend. Er waren losse stukjes schedeldak herkenbaar en die hadden een normale vorm. Op de stukjes schedeldak was plaatselijk sterk postmortaal veranderde huid aanwezig met daarin enkele hoofdharen. Deze werden bemonsterd voor eventueel DNA-onderzoek. Tussen de verweekte delen werden botdelen veiliggesteld. Deze beide bovenbeenbotten werden herkend en de lengte bedroeg beiderzijds 75 millimeter. Een inwendige schouwing was wegens postmortale veranderingen niet meer mogelijk.
De conclusie van de patholoog luidde dat het een sterk postmortaal veranderde menselijke foetus betrof, vermoedelijk geboren na een zwangerschapsduur van meer dan 35 weken. Er was geen doodsoorzaak aanwijsbaar.19
Verklaring prof. dr. J.M.G. van Vugt, gynaecoloog-perinatoloog
Prof. dr. J.M.G. van Vugt heeft verklaard dat een pasgeborene snel temperatuur verliest, omdat de warmteproductie lager is dan het warmteverlies. Direct na de geboorte daalt de temperatuur met 0,1 graad Celsius per minuut door straling, verdamping, luchtstroming en geleiding. Deze laatste kan in de geschetste situatie (toilet met vlakspoeler) een behoorlijke rol spelen in de afkoeling van de pasgeborene. Het resultaat is onderkoeling.20
Verklaring huisarts
Huisarts [huisarts] heeft verklaard dat verdachte op 24 mei 2005 bij hem op het spreekuur is geweest. Hij heeft haar buik onderzocht en leidde uit dat onderzoek af dat zij zwanger was. Hij heeft met haar een gesprek gevoerd over de vraag of zij de baby wilde houden, gelet op de gezinssituatie en de fors verhoogde kans op aanwezigheid van de ziekte van [ziekte].21 Verder heeft hij verklaard dat in haar medische dossier is vermeld dat zij op maandag 1 augustus 2005 op consult is geweest. In het dossier is aangetekend "miskraam zondag" en als diagnose is vermeld dat sprake is van een spontane abortus, langer dan tien weken. [huisarts] heeft verklaard dat hij ervan is uitgegaan dat verdachte de miskraam niet had opgewekt.22
Bevindingen bezoek abortuskliniek
Op 31 mei 2005 heeft verdachte CASA Den Haag bezocht, zijnde een centrum voor anticonceptie, seksualiteit en abortus. In het dossier van verdachte staat genoteerd dat verdachte rond de 28 weken zwanger was. Gemeten is een bipartiële diameter van 74 millimeter en een femur length van 52 millimeter.23
4.4. De juridische gevolgtrekkingen
De rechtbank duidt de bovenstaande feiten en omstandigheden als volgt.
Verdachte is op 31 juli 2005 in de woning van haar toenmalige vriend te [plaats] in de loop van de nacht of vroege ochtend bevallen van een kind. Uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling heeft verdachte het kindje in een tas meegenomen naar huis waar zij het kindje in een kistje en in een koffer heeft verborgen in een kast in de berging van haar ouderlijke woning aan de [adres]. Dat verdachte de biologische moeder is van de op 12 september 2010 uit die berging afkomstige en kort daarna in een vuilcontainer aangetroffen stoffelijke resten valt af te leiden uit het verwantschapsonderzoek en uit de eigen verklaringen van verdachte.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de patholoog en uit het leeftijdsonderzoek af dat het om een voldragen jongetje ging. De conclusie dat het jongetje levend was ten tijde van de geboorte baseert de rechtbank op de verklaringen van verdachte hieromtrent. Deze verklaring wordt in objectieve zin ondersteund door de bevindingen van de patholoog en het leeftijdsonderzoek. Voorts heeft de rechtbank belang gehecht aan het feit dat in de laatste maanden van de zwangerschap sprake is geweest van een toename van de lengte van het bovenbeenbot (femur). Ten tijde van het onderzoek in de abortuskliniek is dit gemeten en bedroeg deze lengte 52 millimeter, terwijl de patholoog heeft vastgesteld dat de lengte van beide bovenbenen op het moment van overlijden 75 millimeter bedroeg. Er is geen aanwijzing uit deze bevindingen af te leiden, noch is bijvoorbeeld gebleken van gezondheidsproblemen bij verdachte, dan wel zijn anderszins omstandigheden aannemelijk geworden, die kunnen leiden tot een andere conclusie dan dat sprake is geweest van een voldragen en levend ter wereld gekomen kind.
Verdachte heeft bij het verzwijgen van haar zwangerschap en de bevalling tegenover haar omgeving, in het bijzonder tegenover haar vriend, gehandeld uit vrees voor ontdekking van de bevalling. Dat blijkt niet alleen uit haar verklaringen daaromtrent, maar ook uit de bevindingen van de psycholoog drs. K.J. de Wijs-Heijlaerst. Deze deskundige heeft in eerder genoemd rapport vermeld dat tengevolge van de veeleisende situatie met twee ernstig zieke ouders, waar verdachte in leefde ten tijde van haar zwangerschap, de zwangerschap niet in haar (emotionele) beleving heeft kunnen komen. Vooral na het bericht van de abortuskliniek over het verre stadium waarin de zwangerschap zich bevond, lijkt ze vanuit haar gevoelsleven volledig geblokkeerd te zijn geweest en de zwangerschap te hebben weggedrukt uit haar eigen beleving. Toen de bevalling zich aandiende heeft ze niet voldoende in contact kunnen treden met haar gevoelens ten aanzien van de op dat moment dringende realiteit en heeft zij daar niet adequaat naar kunnen handelen.
Ten aanzien van het opzet van verdachte om haar kind van het leven te beroven overweegt de rechtbank als volgt.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, impliciet primair ten laste gelegde (kindermoord). Niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte planmatig heeft gehandeld in die zin dat er sprake is geweest van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen daadwerkelijk besluit. De in artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht specifiek omschreven "voorbedachte raad" is dan ook niet komen vast te staan. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte na de bevalling het voorwaardelijk opzet heeft gehad haar kind van het leven te beroven. Het is een feit van algemene bekendheid dat een pasgeborene direct na de geboorte adequate verzorging nodig heeft. Een pasgeborene moet warm worden gehouden en heeft medische zorg nodig. Verdachte had moeten beseffen dat zij door haar kind in de wc-pot te laten liggen en te gaan douchen gedurende enige tijd zij het leven van haar kind in gevaar bracht. Door aldus te handelen heeft zij de aanmerkelijke kans op het overlijden van haar kind bewust aanvaard. Dat de doodsoorzaak niet meer vastgesteld heeft kunnen worden, kan daar niet aan afdoen.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat het onder 1 primair, impliciet subsidiair tenlastegelegde feit, te weten kinderdoodslag en het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.5. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij op 31 juli 2005 te [plaats], onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet, direct nadat zij op de wc van een baby was bevallen, die baby in de wc laten liggen en onthouden van adequate verzorging en/of inschakeling van medische hulp en/of verzorging, tengevolge waarvan die baby is overleden;
2.
zij in de periode van 31 juli 2005 tot en met 12 september 2010 te [woonplaats], een lijk, te weten haar overleden baby (geboren op 31 juli 2005), heeft verborgen in een berging met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, te verhelen.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zal verklaren en dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf zal opleggen voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van het opvolgen van aanwijzingen van de reclassering, ook als deze inhouden dat verdachte een behandeling moet volgen bij De Waag of een soortgelijke instelling.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat volstaan zal worden met een geheel voorwaardelijke straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog maar net achttien jaren oud was, dat zij al die jaren met een geheim heeft moeten leven wat ook kenbaar zijn weerslag heeft gehad op haar persoonlijke ontwikkeling en voorts dat er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het moment van het feit en de terechtzitting.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de beslissing tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich door haar pasgeboren kind om te laten komen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. De rechtbank houdt er evenwel rekening mee dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd door een moeder die handelde uit vrees voor de ontdekking van de bevalling. De wetgever heeft bepaald dat doodslag gepleegd door een moeder onder invloed van vrees voor ontdekking van haar bevalling als minder strafwaardig wordt beschouwd dan 'eenvoudige doodslag'. Dit neemt niet weg dat de afhankelijkheid en hulpeloosheid van een pasgeboren kind een misdrijf als het onderhavige bijzonder schrijnend maken. Verder neemt de rechtbank het tijdsverloop in aanmerking, nu de feiten zich in en vanaf 2005 hebben voorgedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, en
- de over de verdachte uitgebrachte rapportage, gedateerd 28 november 2011, opgemaakt door drs. K.J. de Wijs-Heijlaerts, psycholoog.
In evengenoemd rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een defecteus ontwikkeld gevoelsleven. Daarvan was ook sprake ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde delicten. Naar het oordeel van de deskundige kunnen de delicten ten dele uit deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden verklaard. Verdachte heeft immers vanuit haar gebrekkig ontwikkelde gevoelsleven geen emotionele lading verbonden aan haar ongeplande zwangerschap, waardoor deze niet in haar beleving is gekomen en verdachte daar niet voldoende adequaat naar heeft kunnen handelen. Vooral na het bericht van de abortuskliniek dat de zwangerschap al te ver gevorderd was om nog een abortus te mogen toepassen, lijkt ze vanuit haar gevoelsleven volledig geblokkeerd te zijn geweest. Verdachte heeft daardoor toen de bevalling zich aandiende in een roes gehandeld en er niet aan gedacht om tijdens de bevalling hulp van derden in te schakelen. De deskundige heeft geadviseerd verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het defecteus ontwikkelde gevoelsleven heeft een stabiel karakter en is nog steeds aanwezig. Bij een hernieuwde confrontatie met een ongeplande zwangerschap is het niet uitgesloten dat verdachte vanuit haar onvermogen om op een adequate wijze negatieve gevoelens in haar belevingswereld te integreren, tot vergelijkbare feiten komt, als thans ten laste is gelegd. Om die reden adviseert de deskundige een verplichte ambulante behandeling bij een forensische psychiatrische kliniek, zoals De Waag te 's-Gravenhage, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Uit het contact van de deskundige met mevrouw [medewerker reclassering] van de reclassering is gebleken dat de reclassering bereid is toezicht te houden ten aanzien van het volgen van een dergelijke verplichte behandeling.
De rechtbank stelt vast dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het psychologisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige dan ook over en acht verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 151 en 290 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1, primair, impliciet primair, tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, primair, impliciet subsidiair, en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair, impliciet subsidiair: kinderdoodslag;
ten aanzien van feit 2: een lijk verbergen met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf, groot acht (8) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Reclassering Nederland te Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en begeleiding door en/of (ambulante) behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mrs. A.L. Frenkel en T.L. Fernig - Rocour, rechters,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer 2010187114, onderzoek 15 BRR 10-290 "PLUTONIUM", van de regiopolitie Haaglanden, bestaande uit een Overzichts proces-verbaal, bestaande uit een relaas (genummerd 1-21), ambtshandelingen (genummerd AH/01 tot en met AH/06), processen-verbaal van getuigenverhoren (genummerd G/01 tot en met G/31), documenten getuigen-deskundigen (genummerd GD/01 tot en met GD/05) en documenten (genummerd D01 en D02) en een Verdachte dossier (doorlopend genummerd [kenmerk]1 tot en met [kenmerk]65.
2 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]04, negende alinea.
3 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]04, eerste, vijfde, zevende en dertiende alinea.
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]05, zestiende, tiende en twaalfde alinea.
5 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]11, eerste, zevende, negende en vijftiende alinea.
6 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]12, derde, vijfde, negende, elfde , dertiende, veertiende en vijftiende alinea.
7 Proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 september 2010, [kenmerk]13, eerste, tweede en derde alinea.
8 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]38, negende alinea.
9 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]39, zevende alinea.
10 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]39, negende en tiende alinea.
11 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]40, vijfde, zesde en negende alinea.
12 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]42, vierde alinea.
13 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]42, negende alinea.
14 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]43, vierde alinea.
15 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]43, zesde alinea.
16 Proces-verbaal verhoor studio verdachte van 13 september 2010, [kenmerk]44, vierde en vijfde alinea.
17 Rapport van dr. C.J. van Dongen, NFI-deskundige, gedateerd 9 november 2010, inhoudende DNA-verwantschapsonderzoek.
18 Rapport van drs. R.R.R. Gerretsen, arts-forensisch antropoloog, gedateerd 9 november 2010, inhoudende leeftijdsonderzoek van een onbekende baby.
19 Rapport van drs. A. Maes, arts en patholoog, gedateerd 17 december 2010, pathologie onderzoek naar aanleiding van ene mogelijk niet natuurlijke dood.
20 Verklaring van prof. dr. J.M.G. van Vugt, gynaecoloog-perinatoloog, e-mail van 1 oktober 2010, O/OPV/GD/04.
21 Proces-verbaal van verhoor getuige, [huisarts] op 21 september 2010, p. O/OPV/G/28.
22 Proces-verbaal van verhoor getuige, [huisarts] op 21 september 2010, p. O/OPV/G/28 onderaan en 29.
23 Brief van [geneesheer-directeur], geneesheer-directeur, document O/OPV/D/01 en 02.