beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE,
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Zaaknummer / rekestnummer: 245221/EX RK 12-65
Beschikking van 13 april 2012
[verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. W.P.R. Peeters,
mr. J. van Berchum,
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats te
’s-Hertogenbosch, bij de behandeling van de zaak met zaaknummer AWB 12/8053 VRONTN C9, verweerster.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekster en de rechter worden genoemd.
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak op 27 maart 2012 met daarin opgenomen het voorliggende wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie d.d. 2 april 2012 van de rechter op het wrakingsverzoek;
- het dossier in de hoofdzaak.
1.2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 5 april 2012.
Verzoekster is niet verschenen. Namens verzoekster heeft de raadsman, mr. W.P.R. Peeters, tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2012 telefonisch het woord gevoerd.
In haar schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting aangegeven het niet nodig te achten te worden gehoord en ter zitting aanwezig te zijn. In de schriftelijke reactie heeft de rechter wel haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht.
Namens de wederpartij van verzoekster in de hoofdzaak, de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, is niemand verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de rechter mr. J. van Berchum in de bestuursrechtelijke procedure met voornoemd zaaknummer aangaande het vervolgberoep tegen (het voortduren van) de bewaring van verzoekster. Verzoekster heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen.
2.2. Ter onderbouwing van het wrakingverzoek tegen mr. J. van Berchum heeft
mr. W.P.R. Peeters bij de behandeling van de hoofdzaak op 27 maart 2012 - kort en zakelijk weergegeven - gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
De rechter heeft tijdens de zitting het woord ‘lastig’ gebruikt. De raadsman begrijpt dat dit woord is gebruikt als lastig om het beroep ongegrond te verklaren. Dit klinkt naar partijdigheid. De rechter zegt niet wat met het woord ‘lastig’ wordt bedoeld.
2.3. De rechter in de hoofdzaak heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft in dat kader – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Uit hetgeen de rechter ter zitting heeft gezegd blijkt, naar haar mening, van geen enkele vooringenomenheid. Na een tweetal kritische opmerkingen van de rechter aan het adres van verweerder stelde de advocaat de vraag wat de rechter met de tweede opmerking bedoelde en of daaruit niet een vooringenomenheid bleek. Voor haar reactie daarop verwijst de rechter naar het proces-verbaal van de betreffende zitting. Daarbij merkt de rechter nog op dat zij tegen de advocaat heeft gezegd dat hij zout op slakken legt.
2.4. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 5 april 2012 heeft de raadsman van verzoekster het verzoek gedaan tot wraking van de rechters die het wrakingsverzoek behandelden, te weten mr. J.W. Brunt, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. P.A. Buijs. De raadsman heeft bij die gelegenheid, ondanks herhaalde malen van de zijde van de rechtbank daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen toelichting willen geven op het verzoek tot wraking van mr. J. van Berchum.
Wraking van de wrakingskamer
3.1. De raadsman heeft aangevoerd dat de rechter haar rechterlijke taken in de hoofdzaak uitvoert ten behoeve van de rechtbank ’s-Gravenhage. Er dient derhalve een wrakingskamer vanuit die rechtbank te worden samengesteld. De behandelend rechters van de wrakingskamer vormen geen vaste kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage en zijn klaarblijkelijk niet bereid deze zaak door te sturen naar de rechtbank’s-Gravenhage. De rechters hebben zich voorgedaan als leden van de wrakingskamer ’s-Gravenhage zonder dat ze dat zijn. De rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, stuurt er op aan een beslissing te nemen in een zaak waarin zij niet bevoegd is.
3.2. De wrakingskamer stelt voorop dat zij uitspraak doet in haar hoedanigheid van wrakingskamer van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch. De wrakingskamer heeft dit ook op de zitting van 5 april 2012 aan de orde gesteld.
De bevoegdheid wordt gegeven in artikel 40, tweede lid, en 41, vijfde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin – zakelijk weergegeven – is bepaald dat de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank van rechtswege rechter-plaatsvervanger zijn in de overige rechtbanken, alsmede dat de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in de nevenzittingsplaatsen alle werkzaamheden verrichten waartoe zij in de hoofdplaats bevoegd zijn. De wrakingskamer verwijst daarbij tevens naar een eerdere beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, met het kenmerk 209786 / EX RK 10-48, waarbij in gelijke zin is beslist. Bij die zaak was de raadsman mr. W.P.R. Peeters eveneens betrokken, zodat hij op de hoogte moet zijn van dit standpunt van de wrakingskamer. In die zaak heeft de raadsman zich klaarblijkelijk bij die beslissing neergelegd.
3.3. De wrakingskamer leidt uit het standpunt van de raadsman van verzoekster af dat hij er geen vertrouwen in heeft dat door de nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch een wrakingskamer kan worden samengesteld die onpartijdig over het wrakingsverzoek van 27 maart 2012 kan oordelen. Een onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman, ondanks daartoe uitgenodigd te zijn, niet gegeven.
3.4. Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer van 5 april 2012 komt, naar het oordeel van de wrakingskamer, onder deze omstandigheden neer op wraking van alle leden van de rechtbank die in ’s-Hertogenbosch hun werkzaamheden verrichten. Een dergelijk wrakingsverzoek kan naar zijn aard niet door de rechtbank in behandeling worden genomen. In dit wrakingsverzoek kan geen grond voor wraking worden gevonden die te herleiden is tot de persoon van de betrokken leden van de wrakingskamer. Derhalve dient het verzoek tot wraking van mr. J.W. Brunt, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. P.A. Buijs buiten behandeling te worden gelaten. In dit verband verwijst de rechtbank naar een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch met zaaknummer 220033/10-167, waarin gelijkluidend is overwogen.
Wraking van mr. J. van Berchum
3.5. De raadsman heeft op de zitting van 5 april 2012 het wrakingsverzoek van mr. J. van Berchum niet meer inhoudelijk toegelicht. Hierin ziet de wrakingskamer geen beletsel om het verzoek om wraking van mr. J. van Berchum te beoordelen.
3.6. Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.7. De rechtbank stelt voorop dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2012 blijkt dat de rechter tijdens de behandeling aan het adres van verweerder heeft opgemerkt dat “lastig hoe lang nog te wachten op de reactie van Frankrijk“. Op de vraag van de raadsman waarom zij het woord ‘lastig’ heeft gebruikt, heeft de rechter geantwoord dat zij dit in het kader van de relevante uitvoeringsbepalingen heeft opgemerkt.
3.9. De rechtbank overweegt dat de raadsman een eigen interpretatie geeft aan het door de rechter gebruikte woord ‘lastig’, welke interpretatie geen steun vindt in de context waarin dit woord door de rechter is gebruikt of andere omstandigheden. De rechter heeft gemotiveerd aangegeven in welke context zij het woord ‘lastig’ heeft gebruikt.
Relevant is slechts of de door de rechter gemaakte opmerking de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De rechtbank ziet in de door de rechter gemaakte opmerking, welke past binnen het domein van de rechter, naar objectieve maatstaven bezien geen grond voor vooringenomenheid, noch voor een objectief gerechtvaardigde vrees dienaangaande.
3.10. Het wrakingsverzoek tegen mr. J. van Berchum zal daarom worden afgewezen.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van Berchum in de zaak met zaaknummer AWB 12/8053 VRONTN C9.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. P.A. Buijs, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
4
245221/EX RK 12-65
13 april 2012