ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2711

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
401492 - HA RK 11-479
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het vaderschap en de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak verzocht [verzoeker] de rechtbank om vast te stellen dat hij sinds zijn geboorte, althans vanaf 15 mei 2001, de Nederlandse nationaliteit bezit. [verzoeker] is geboren in 1984 als natuurlijk kind van een Duitse moeder en een Nederlandse vader, wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld door het Amtsgericht Wedding op 22 maart 2001. De vader heeft [verzoeker] echter nooit erkend en is op 28 augustus 2007 overleden. De Minister van Buitenlandse Zaken had eerder de paspoortaanvraag van [verzoeker] afgewezen, omdat hij niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De IND heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, met de argumentatie dat de buitenlandse gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit onder de toen geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI). De officier van justitie heeft zich aangesloten bij de conclusie van de IND.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de WNI een limitatieve opsomming geeft voor de verkrijging van het Nederlanderschap. De familierechtelijke relatie die ontstaat door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is niet opgenomen in deze opsomming. Pas per 1 april 2003 is deze mogelijkheid opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), maar deze wet heeft geen terugwerkende kracht. De rechtbank concludeert dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen, omdat de juridische basis voor het verkrijgen van de nationaliteit niet aanwezig is. De beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en openbaar uitgesproken op 5 april 2012.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 401492 / HA RK 11-479
Beschikking van 5 april 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P. Kramer-Ograjensek te Echt,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
Partijen worden hierna aangeduid met '[verzoeker]' en 'IND'.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 23 augustus 2011 ingekomen verzoekschrift;
- de brief van de IND van 24 januari 2012;
- de brief van mr. Kramer-Ograjensek van 14 februari 2012.
1.2.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Namens [verzoeker] is verschenen mr. Kramer-Ograjensek. Namens de IND is mr. Cappon verschenen. De officier van justitie heeft te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2.De feiten
2.1.[verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] als natuurlijk kind van [moeder van verzoeker], van Duitse nationaliteit. Bij uitspraak van het Amtsgericht Wedding van 22 maart 2001 is vastgesteld dat [vader van verzoeker] (verder te noemen '[vader van verzoeker]'), van Nederlandse nationaliteit, de vader is van [verzoeker]. De uitspraak is op 15 mei 2001 in kracht van gewijsde gegaan. In een door [verzoeker] overgelegde geboorteakte, afgegeven op 18 mei 2011 staat [vader van verzoeker] vermeld als vader van [verzoeker]. [vader van verzoeker] heeft [verzoeker] nimmer erkend. Op 28 augustus 2007 is [vader van verzoeker] in Den Haag overleden.
2.2.Bij brief van 5 november 2010 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken [verzoeker] bericht dat zijn paspoortaanvraag niet in behandeling wordt genomen aangezien [verzoeker] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het tegen deze beslissing ingediende bezwaar is bij beslissing van 18 februari 2011 door de Minister van Buitenlandse zaken ongegrond verklaard.
3.Het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
3.1.[verzoeker] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij sinds zijn geboorte, althans vanaf 15 mei 2001, de Nederlandse nationaliteit bezit. Hij voert daartoe aan dat in Duitsland gerechtelijk is vastgesteld dat [vader van verzoeker] zijn vader is en dat hij daarom, evenals zijn vader, in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
3.2.De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek, aangezien [verzoeker] niet de Nederlandse nationaliteit verkreeg door de buitenlandse gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in 2001.
3.3.De officier van justitie heeft schriftelijk bericht zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND.
4.De beoordeling
4.1.Ten tijde van de geboorte van [verzoeker] in 1984 was de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) van kracht. Deze wet geeft een limitatieve opsomming voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Sinds 1 januari 1985 is genoemde wet vervangen door de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
4.2.De vaststelling van het vaderschap van [vader van verzoeker] vestigt weliswaar vanaf de geboorte van [verzoeker] een familierechtelijke betrekking tussen [vader van verzoeker] en [verzoeker], maar dit leidt niet tot verkrijging van het Nederlanderschap door [verzoeker]. In de hiervoor bedoelde limitatieve opsomming in de WNI wordt de familierechtelijke betrekking tussen vader en kind, ontstaan door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, niet genoemd. Deze wijze van verkrijging van het Nederlanderschap is pas per 1 april 2003 opgenomen in artikel 4 RWN en kent geen terugwerkende kracht naar een tijdstip dat ligt vóór de invoering van de RWN.
4.3.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012.