ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4211
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van het ingezetenencriterium in de Aanwijzing Opiumwet
In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit coffeeshophouders en belangenorganisaties, het buiten werking stellen van de voorwaarde inzake het ingezetenencriterium zoals geformuleerd in de Aanwijzing Opiumwet. Zij stelden dat deze voorwaarde in strijd is met het nationaal en internationaal geldende discriminatieverbod. De eisers betoogden dat er geen redelijke en objectieve grond is voor het maken van onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen voor het verkrijgen van een wietpas. De kernvraag in dit kort geding was of de Aanwijzing onmiskenbaar onrechtmatig was jegens de eisers.
Gedaagde, de Staat der Nederlanden, verweerde zich door te wijzen op de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, die Nederland verplicht om de illegale uitvoer van onder meer cannabis tegen te gaan. Gedaagde stelde dat drugstoerisme een ernstig probleem vormt voor zowel de internationale als nationale rechtsorde. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de belangen van openbare orde en strafvorderlijke belangen, eventuele bezwaren op lokaal niveau niet relevant zijn voor de rechtmatigheid van het ingezetenencriterium. De rechter concludeerde dat het criterium niet in strijd is met het discriminatiebeginsel en dat de Aanwijzing niet onmiskenbaar onrechtmatig is.
De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het tegengaan van drugstoerisme en de bescherming van de openbare orde, waarbij de rechter de argumenten van gedaagde als voldoende onderbouwd beschouwde. De uitspraak is van belang voor de discussie rondom het ingezetenencriterium en de regulering van coffeeshops in Nederland.